Op tekst van Karel Eyckman gebaseerd op Ps 8, 5 ‘Wat is de mens dat U aan hem denkt, en het mensenkind dat U naar hem omziet?’
God allemachtig Hoe kom ik daar in Gods naam toch bij? Zoveel om me heen is zoveel en prachtig. God zal mij bewaren, maar waarom uitgerekend mij? Miljoenen sterren zwerven en zweven ik weet in de verste verte niet waar. Wat zou je om één klein rotsterretje geven dat is de zon alleen nog maar.
zo’n Mars of Venus, die draaien maar door. Onze aarde kan je dan wel vergeten De kleine aarde stelt niet veel voor. Op aarde zijn bossen, zeeën en rivieren er is zoveel dat groeit en leeft. Hoe komt het dan dat God bij al die dieren iets bijzonders met mensen heeft? Ik ben maar een kind dat woont in de straten van zomaar een stad, ik speel hier vaak. Wie is God, die het niet kan laten te glimlachen als ik een goaltje maak?
Hoe kom ik daar in Gods naam nu bij? Zoveel om heen is zoveel en prachtig God zal mij bewaren, maar waarom uitgerekend mij?