Herfst 2024
I
Vergezichten en gezichten (1954) heet de laatste dichtbundel van psychiater en dichteres M.Vasalis (1909-1998), die zij heeft zien drukken en herdrukken. Nadien kwam nog een grote bundel postume gedichten op haar vraag uitgegeven door haar drie kinderen. Margaretha Droogleever Fortuyn-Leemans (haar eigenlijke naam) toont hoe ze zich aangesproken voelt door het mysterie van het leven waarin ze naast het lieve en het schone ook de aftakeling als tegenstrijdigheden beleeft. Waarom groei ik daar nooit eens uit, is haar vraag.
KLEIN. ’S AVONDS
In het hart van de storm zit ik stil.
Door grote veren bruist de wind,
wild, fris, maar ik zit warm en klein.
Door natte haren kijkt een engel binnen,
de wind strijkt al de grijze veren op zijn rug terug
en hij zucht ongeduldig aan het raam.
Zijn lange, grijze ogen speuren rond.
Maar ik zit stil,
ik wil niet.
Dan leunt hij met zijn volle hand
nog even dringend aan de ruit,
die buigt, en schudt zijn haren uit
en bruisend vliegt hij weg van hier,
ver – waar ik hem niet volgen kan.
Ik wou niet.
Waarom huil ik dan?
‘De denker’ in het musée Rodin, Parijs. Auguste Rodin (november 1840-november 1917) maakte dit beeld in 1881. Het stelt ons wellicht onder meer de vraag of denken niet ooit kiezen moet zijn, en waarom?
II
In Misschien (8), een vers uit 1971, schreef Herwig Hensen (1917-1989), docent wiskunde en letterkundige, als slotstrofen:
Maar misschien is God de sterkte
(wegwijzer en bondgenoot)
die me bijsprong toen ik werkte,
en mij opvangt in mijn dood.
God, de zin achter de waarden
waar ik heimlijk op besta,
en de adem dezer aarde,
en de jubel van mijn ja.
In andere gedichten zoals Ben ik het water dat staat uit te drogen (1963), klinkt vertwijfeling meer door, samen met de vraag:
Van ondergang zal mij geen werk genezen.
Wat zich voltrekt is doem en lot.
Wat ben ik dan diep in mijn wezen?
En wat ben ik in God?
Pieter G. Buckinx (1903-1987) ademt verder dan het ‘misschien’ de adem van de aarde uit in zijn ethisch geladen Gebed (1965):
Geef in het voorjaar mij de stem der goden,
en in de zomer ’t helder vogellied,
en in de herfst de bloemen voor mijn doden,
en in de winter ’t vuur voor mijn verdriet,
want wie het vuur en het verdriet versmaden,
en wie het leven hier op aard verraden,
verdienen ook de hemel niet.
De Brusselse kunstenaar Constantin Meunier (1831-1905) ontwierp dit beeld van een buildrager (een dokwerker) in 1893. Hij is, naast het stadhuis, het symbool van de havenarbeid in Antwerpen, die zo belangrijk is voor de welvaart hier en ver over de grenzen.
III
In 1893 verscheen in de bundel Tijdkrans een van de meest bekende mystieke natuurgedichten van Guido Gezelle (+ november 1899): ‘O wilde en onvervalste pracht...’. Dat is de eerste versregel. Bij de Brabander Jan van Ruusbroec (+ 1381) vond hij een zielsgenoot. Hieronder vind je de finale van dit natuurgedicht.
Hoe eerbaar, edel, schone en fijn
kan toch een enkele blomme zijn,
die almeteens, en zorgloos, uit
de hand van heure Schepper spruit!
Door Hem, en door geen mensenhand,
lag hier een nederig zaad geplant;
door Hem, op dezen ogenblik,
ontlook het, en die troost heb ik,
dat, blomme, gij mij bidden doet,
en wezen zo ik wezen moet:
aanschouwend en bevroedend in
elk uiterste einde ’t oerbegin,
de grond van alles; meer gezeid,
maar nog niet al: Gods eerstigheid!
In de Galerij Raf Van Severen (Godefriduskaai, Antwerpen) mengen zich echte bloemstukken met schilderkunst (tentoongesteld op 10 tot 13 oktober 2024), hieronder een tafereel van Luis-Manuel Lambrechts, uit 2022 (180 x190 cm).
IV
Hans Bouma (° Tilburg, 1941) is een protestants-christelijk dichter, veganist en dierenrechtenactivist. In 1990 gaf hij een boek uit met de titel van dit gedicht: Leven als de bomen. Het eerste deel beschreef een Bijbelse spiritualiteit. Nadien werd naar onze wereld vandaag gekeken. Zijn gedicht werd op muziek getoonzet.
Leven als de bomen,
trouw en aardsgezind
bij het water wonen,
leven van de wind,
Hemelhoog geloven,
leven uit één stuk
ademnood te boven,
onverdeeld geluk.
Leven als de bomen,
God heeft hen geplant,
leven om te loven,
leven uit Gods hand.
Op de lente hopen,
weten van de herfst,
dromen van de zomer,
leven dat niet sterft.
Toevlucht voor de vogels,
schaduw, onderdak,
huis van mededogen,
liefdewijd vertakt.
Leven als de bomen,
zingen voor je God,
levenslang geloven,
vaste voet aan grond.
‘Leven als de bomen, trouw en aardsgezind …’, ja, zij kunnen wel zonder ons, wij niet zonder hen…
V
In een van zijn eerste gedichtenbundels (1943) In memoriam patris (opgenomen in De moerbeitoppen ruisten) eindigt de pas gewijde priester-dichter uit het Waasland Anton van Wilderode (Cyriel Coupé, 1918-1998) met een algemener vers. Daarin bezint hij zich over de dood, niet enkel die van zijn vader, gestorven in 1939. Zijn dichtwerk raakt wellicht allen bij de na-gedachtenis van overleden geliefden.
Ten laatste
De bomen wuiven zacht, de bladeren zingen;
en ik die u door duizend dalen heb gezocht
troost nu mijn hart voor de vergeefse tocht
hier is het eind, waartoe ik ééns moest dringen.
Mij blijft niet veel nu alles is geschied:
een zachte avond waarin vogels riepen,
de stille klanken van een eenzaam lied
en al de wegen die wij samen liepen…
Mijn liefde werd niet vruchteloos gekweld,
dit wankel hart niet tevergeefs benomen
door trots verdriet: de droefheid wordt geteld,
de smart verkeert tot winst en gaat niet meer verloren, -
én elke avond in een eenzaam veld
zal ik de vleugelslagen van uw ziel toch horen…
Stilleven met bloemen van Vincent van Gogh (1887). Die zomer schilderde hij meer dan dertig bloemstillevens. De authenticiteit van dit doek werd lang betwijfeld, thans niet meer. Otterlo, (Nl.), Kröller-Müllermuseum.
VI
Ida Gerhardt (1905-1997) was een classica, behaalde eveneens een doctoraal diploma Hebreeuws, is velen bekend als vertaalster van de Psalmen (samen met M.H. van der Zeyde, 1972). Ze is een boeiende dichteres die haar moeilijke opdracht tot dichten persoonlijk opvatte als aangedreven door God, zoals we dit onder meer in haar Dankzegging mogen horen:
Ik houd het linnen blank. Maar als ik in de laden
de geurige stapels strakker in hun vouwen schik
treedt Gij soms achter mij. De glans van Uw genade
glijdt over werk en hand, en zoekt het wachtend ik.
In 2001 werd haar gedicht over de Stem van de Herfstregen heruitgegeven in de bundel Zeven maal om de aarde te gaan
Stem van de Herfstregen
Wees niet bevreesd wanneer de vlagen gaan
rondom uw huis - het is uw aards verblijf.
Wees niet bevreesd als ziekte u komt slaan -
uw lichaam was altijd een aards verblijf.
Zonder bekommernis laat u ontgaan
roem, eer en staat; zij zijn een aards bedrijf.
Maar wees bevreesd wanneer de tranen gaan,
de bevende, om wat is aangedaan
door u.
De liefde is uw eeuwige verblijf.
Treurend ouderpaar, werk van Käthe Kollwitz, naar aanleiding van het overlijden van haar tweede zoon Peter. Käthe Kollwitz was een vredesactiviste. Haar zoon, achttien jaar en vrijwilliger, stierf in 1914. Het monument wil alle doden gedenken, in stilte liefde en pijn uitdrukken. Het staat in Vladslo op het Duits militair kerkhof.
VII
Psalm 85, in een berijming van 1973, roept op tot een keer-punt, uitgaande van alle keren dat God zijn goedheid getoond heeft ondanks menselijk misdragen. Het is een gebeden lied vol verwachting en hoop, ook op onze ommekeer. Dat de psalmist God als ‘HEER’ aanspreekt, duidt thans niet langer op mannelijke eigenschappen van het godsbeeld, eigen aan een patriarchale cultuur.
Gij waart goedgunstig voor uw land, o HEER,
in Jakobs harde lot bracht Gij een keer.
De schuld uws volks wilt Gij niet gadeslaan.
Gij hebt hun zonden uit uw boek gedaan.
Gij die de vlammen van uw toorn bezweert,
Gij hebt U van uw gramschap afgekeerd.
God van ons heil, herstel ons, neem ons aan
en doe uw toorn niet over ons bestaan.
Of blijft uw wrevel tegen ons gericht,
verbergt Gij steeds uw godlijk aangezicht ?
Voert Gij uw volk dan nooit tot leven weer
opdat het zich in U verblijde, HEER ?
Toon ons uw heil en goedertierenheid:
ik ben o God tot luisteren bereid.
Gij zijt het die uw volk van vrede spreekt,
tenzij het dwaas is en de trouw verbreekt.
Bij wie Hem vrezen is zijn heil geplant.
Zijn heerlijkheid zal wonen in dit land,
het heilig land waar goedheid trouw ontmoet,
het recht de vrede met een kus begroet;
de trouw die uit de aarde opwaarts schiet,
het recht dat uit de hemel nederziet.
De velden deelt Hij van zijn overvloed,
de HEER die ons zegent met zijn goed.
Waar Hij ook gaat, de vrede gaat Hem voor,
liefde en trouw ontspruiten in zijn spoor.
Gerechtigheid is voor zijn aangezicht,
zij bloeit alom waar Hij zijn voetstap richt.
‘Toen David helemaal tot rust kwam na alle strijd, maakte hij het psalmboek (souter) waar 150 psalmen (c en l) in staan en 2606 verzen …’. Dat lezen we in de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant in de dertiende eeuw. Het is het oudste geïllustreerde handschrift in het Nederlands dat bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek van België. Uiteraard weten we nu dat David deze 150 psalmen niet heeft kunnen schrijven. Die zijn over een langer tijdverloop tot stand gekomen…
VIII
Jacqueline van der Waals (1868-1922) nodigt ons in Wat de toekomst brengen moge uit om zelf als een kind voor God te staan, van harte hopend op het onbekende land, het land van Gods luister. Is het ook ons werk niet om het leven zo te dragen en te delen aan Gods hand, al schijnen de wegen soms duister?
Wat de toekomst brengen moge,
mij geleidt des Heren hand;
moedig sla ik dus de ogen
naar het onbekende land.
Leer mij volgen zonder vragen;
Vader, wat Gij doet is goed!
Leer mij slechts het heden dragen
met een rustig kalme moed!
Heer, ik wil Uw liefde loven,
al begrijpt mijn ziel U niet.
Zalig hij, die durft geloven,
ook wanneer het oog niet ziet.
Schijnen mij Uw wegen duister,
zie, ik vraag U niet: waarom?
Eenmaal zie ik al Uw luister,
als ik in Uw hemel kom!
Laat mij niet mijn lot beslissen:
zo ik mocht, ik durfde niet.
Ach, hoe zou ik mij vergissen,
als Gij mij de keuze liet!
Wil mij als een kind behand'len,
dat alleen de weg niet vindt:
neem mijn hand in Uwe handen
en geleid mij als een kind.
Waar de weg mij brengen moge,
aan des Vaders trouwe hand
loop ik met gesloten ogen
naar het onbekende land.
Maria’s Magnificat (Mijn hart prijst hoog de Heer …) bij haar bezoek aan Elisabet tekent haar ontvankelijkheid ‘waar de weg haar brenge moge aan des Vaders trouwe hand’. Lucas (1,46 e.v.) heeft dat magistraal in de verf gezet. In Les très riches heures de Jean, duc de Berry, 15de eeuw, geeft een plaat dit weer als een middeleeuws toneel
IX
Piet Thomas (° Aalst, 1929) is priester en werd hoogleraar. Hij is een begaafd en bekend dichter met een zeer brede kennis van dichters uit het verleden en het heden en uit nabije taalgebieden. Hij denkt in onderstaande verzen aan Maria, zoals we haar aanspreken in ons ‘Wees Gegroet’.
Het jonge meisje dat je was,
schrok het niet toen de engel kwam
en toen je in zijn ogen las
wat niemand ooit van hem vernam?
Wat is er in je omgegaan
toen hij zei: moeder van Gods Zoon
en ook dat je van nu af aan
een ereplaats had rond de troon?
Hoe voelt de vreemde boodschap aan
waarin je moeder van je Schepper heet?
Lijkt het dan niet een zoete waan
waarin je niets meer zeker weet?
Maria, draagster van de hoop
dat al wat leeft eens wordt bevrijd
en wat als kwaad eens binnensloop,
verdreven wordt of ons ontglijdt,
jij, maagd en moeder van de Heer,
die ieder mens tot vreugde noodt,
wees onze hulp en ons verweer
nu en in ‘t uur van onze dood.
Pietro Lorenzetti (1250-1348), De bewening van Christus, basiliek van Assisi
X
In zijn Aandachtig Liedboek (1980) vindt Huub Oosterhuis (1933-2023) vuur in het profetenboek Jesaja, vers 64,1 over God die naar ons afdaalt... Oosterhuis geeft dat vuur aan ons door in Uit uw hemel.
Uit uw hemel zonder grenzen
komt Gij tastend aan het licht
met een naam en een gezicht
even weerloos als wij mensen.
Als een kind zijt Gij gekomen
als een schaduw die verblindt
onnaspeurbaar als de wind
die voorbijgaat in de bomen.
Als een vuur zijt Gij verschenen
als een ster gaat Gij ons voor
in den vreemde wijst uw spoor
in de dood zijt Gij verdwenen.
Als een bron zijt Gij begraven
als een mens in de woestijn.
Zal er ooit een ander zijn
ooit nog vrede hier op aarde?
Als een woord zijt Gij gegeven
als een nacht van hoop en vrees
als een pijn die ons geneest
als een nieuw begin van leven.
Mark Rothko 1903-1970) heeft in 1951 voor een abstracte vormgeving gekozen. ‘In dit schilderij zonder titel zie je drie vlakken. Kom je dichterbij, dan is het alsof je in een gloed komt te staan, terwijl je voeten verbonden blijven met een grauw deel. Dat lijkt op ons leven met Jezus. Ben je het kruis gepasseerd, dan stap je in een gloedvol nieuw leven. Je bent als nieuwe schepping met de hemel verbonden. Straks zal heel de schepping vernieuwd zijn, maar jij bent dat al vooruit. De toekomst is naar je toegekomen en daar vanuit mag je leven’ (2 Kor. 5,17; 4,16; 3,18). Tate Gallery, Londen
Terug naar het begin
Zomer 2024
I
Guillaume van der Graft (Willem Barnard, 1920-2010) was theoloog, schrijver en dichter. De universiteit van Utrecht kende hem een eredoctoraat toe. Bij het verhaal van de Samaritaanse vrouw (Jo. 4,7 e.v.) staat hij stil bij de vragen die de Samaritaanse vrouw en die Jezus stellen, en bij gegeven antwoorden. Het verhaal start bij de vraag om water van Jezus, en bij antwoorden van de vrouw over de omgang van Joden met mensen uit Samaria. Het profiel van deze vrouw en Jezus’ profiel worden duidelijk. Blijft de vraag wat de ware lafenis is? Wat kan de diepste verzuchtingen in het leven lenigen, tegemoetkomen? De laatste strofe geeft een antwoord. Die alle dorst doorleden heeft geeft ons leven.
Waar is het water dat ons laaft?
Hoe meer men in de diepte graaft,
hoe meer des levens lust verzandt,
begeerte neemt de overhand:
dorst om te leven hoe dan ook,
een vuur verduisterd door de rook,
een roekeloze levensmoed,
een droogte die de hitte voedt.
Waar is de ware lafenis?
Graaf maar zo diep te graven is,
nooit vindt een mens de levensbron
waar alle leven mee begon
tenzij de bron zelf tot ons komt,
in ons ontspringt, ons overstroomt!
Die alle dorst doorleden heeft
is 't water dat ons leven geeft.
Cornelis de Vos (ca. 1584-1651) schilderde dit doek (1,67 m x 2,03 m.) tussen 1630 en 1635. Je kan het nu in het Gentse Museum voor Schone Kunsten zien. Het beeldt Johannes 4,1 e.v. uit, Christus en de Samaritaanse vrouw. Ook musea kunnen stilteplaatsen bieden, die ons in een pelgrimhouding brengen.
II
Jan van Ruusbroec bracht het tweede deel van zijn leven door in Groenendaal (Hoeilaart). In 1343 woonde hij als seculier priester in de kluis Groenendaal in het Zoniënwoud. Zeven jaar later werden hij en de medebewoners lid van een gemeenschap die de regel van Sint-Augustinus volgde. Jan van Ruusbroec werd de eerste prior. Uit de laatste tien jaar als kapelaan in Brussel (Sint-Goedele) dateren zijn eerste werken die tot de Europese mystiek behoren. Nadien was Groenendaal het centrum. Latere generaties dichters die het geestelijke boven het materiële stelden, hebben bij Ruusboec een voedingsbodem gevonden. Zestig jaar geleden stond in de krant van het Vaticaan L’Osservatore Romano over Guide Gezelle: il secondo Ruysbroeck delle Flandre. Een klein gedicht van Guido Gezelle (° 1830) uit 1859 bevestigt dit verband. Het ‘Woord’ in de laatste verzen herinnert ons aan de eerste verzen van het Johannesevangelie.
Als de ziele luistert
spreekt het al een taal dat leeft,
’t lijzigste* gefluister
ook een taal en teken heeft:
blaren van de bomen
kouten* met elkaar gezwind,
baren in de stromen
klappen luid en welgezind,
wind en wee* en wolken,
wegelen* van Gods heilige voet,
talen en vertolken
't diep gedoken Woord zo zoet...
als de ziele luistert!
*(lijzig=zacht, kouten=keuvelen, wee=weide, wegelen=wegen)
Dit beeldhouwwerk van de hand van Georges Vandevoorde is ingewerkt in de Ruusbroec-bank, ontworpen door architect Daniël Peremans. Het staat bij de vroegere priorij van Groenendaal.
III
Anton van Wilderode nam dit gedicht samen met andere reisgedichten over belangrijke plekken in Italië op in zijn bundel De overoever (1981). Hij wandelt in de basiliek San Vitale, Ravenna. De geschiedenis staat even stil. Door de ervaring van dat ‘nu’, los van tijd en thuis, wordt de dichter ‘opgetild’. Zijn ziel zwerft…
TERWIJL DE ZIEL
Hier is een ander licht, een jonger goud
dan wat ik buiten vond. De dag is koud
waaruit ik wegging (bij de fonkelingen
van dit gewelf) en onvoorstelbaar oud
terwijl de ziel zwerft langs de zolderingen.
Ik loop verlost uit een besef van tijd
over het blonde marmeren tapijt
de voeten in rechthoeken en in ringen
maar opgetild tot haast gewichtloosheid
terwijl de ziel zwerft langs de zolderingen.
De mozaïeken zijn op elke muur
een stilgevallen ongeweldig vuur
vol groene sintels en weerspiegelingen
en zachte hemelplekken van azuur
terwijl de ziel zwerft lans de zolderingen.
De San Vitalebasiliek van Ravenna stamt uit de zesde eeuw. De mozaïeken bekleding ook. De dichter stapt op een ‘blond’ marmeren ‘tapijt’ van meetkundige vormen. Zijn ziel zwerft naar de muren en de zoldering. Die toont centraal in het eucharistisch opzet het Lam Gods. San Vitale is werelderfgoed (Unesco).
IV
In Het oudste geluk (1995) bezingt de haast tachtigjarige Anton van Wilderode Rome als ultiem pelgrimsoord waar hij als estheet, dichter en priester eindeloos in kon kuieren en tijdloos in aanwezig kon zijn in een staat van genade, overmacht.
EN
En langs het Atrium der Vestalinnen
en op de Via Appia Antica gaan
en onder Titus- en Augustusbogen
en voor de David van Bernini staan,
en uit het Pantheon de mussen horen,
en in de buurt de kuil der katten zien,
en door de parken van Maecenas lopen,
en naar de graven der Horatii,
en zitten in de kerk van San Clemente,
en bij de echo's van een springfontein,
en luisteren naar de blinkende Najaden,
en in een kloostertuin gelukkig zijn,
en door een Rome zonder tijd bewegen,
en als een pelgrim in de warme nacht,
en in de kokers van het Colosseum kijken.
En leven in een staat van overmacht.
Vanaf de derde eeuw legden christenen eigen kerkhoven aan. Zo was de Callixtuscatacombe, op de Via Appia Antica, toen reeds een eigen begraafplaats geworden waar de oudste christelijke kunstuitingen te vinden zijn, zoals hieronder met de muurschildering die de vis en het brood voorstellen, herinnerend aan de broodvermenigvuldigingen bij Marcus (Mc 6,35-44 en parallellen), aan de eucharistie en eveneens aan een oude geloofsbelijdenis (vis = Grieks: ichthus = Jezus Christus (I Ch), Zoon (U) van God (Th), Redder (S)).
V
Piet Thomas (° 1929), priester, heeft tot op zijn hoge leeftijd een carrière opgebouwd als dichter en is sinds 1994 hoogleraar met emeritaat. Hij bracht de priester-dichter Gery Helderenberg (1891-1979) weer in de belangstelling als een tussenfiguur tussen Guido Gezelle en Anton van Wilderode. Volgend gedicht gewijd aan Maria sluit aan bij ons mijmeren bij mariale oorden en bij ons Wees gegroet…
Maria
Het jonge meisje dat je was,
schrok het niet toen de engel kwam
en toen je in zijn ogen las
wat niemand ooit van hem vernam?
Wat is er in je omgegaan
toen hij zei: moeder van Gods Zoon
en ook dat je van nu af aan
een ereplaats had rond de troon?
Hoe voelt de vreemde boodschap aan
waarin je moeder van je Schepper heet?
Lijkt het dan niet een zoete waan
waarin je niets meer zeker weet?
Maria, draagster van de hoop
dat al wat leeft eens wordt bevrijd
en wat als kwaad eens binnensloop,
verdreven wordt of ons ontglijdt,
jij, maagd en moeder van de Heer,
die ieder mens tot vreugde noodt,
wees onze hulp en ons verweer
nu en in ‘t uur van onze dood.
De basiliek van Mariazell is Oostenrijks belangrijkste Maria-oord sinds 1157
VI
Bisschop Lode Aerts (Brugge) vertaalde dit gebed uit het dagboek van de heilige Thérèse Martin (Lisieux), deel C. Thérèse was als jonge zuster reeds verantwoordelijk voor de novicen. Dat lezen we onderaan in dit gebed.
Ik kan me geen intensere liefde voorstellen
Gij weet het, mijn God,
ik wou nooit iets anders dan U alleen te beminnen.
Ik verlang geen andere eer dan deze.
Uw liefde kwam me al in mijn jeugd tegemoet.
Ze groeide op tezamen met mij.
Ze vormt nu een diepte,
waarvan ik de bodem niet kan peilen.
Liefde trekt liefde aan.
Die van mij, Jezus, richt zich tot U.
De kloof die haar aantrekt zou ze willen vullen,
maar jammer genoeg vormt ze slechts een dauwdruppel,
verloren in de oceaan!
Om U te beminnen zoals Gij me liefhebt,
moet ik uw eigen liefde ontlenen.
Alleen dan vind ik rust.
Misschien vergis ik me,
mijn goede Jezus,
maar volgens mij kan je geen ziel met meer liefde overstelpen
dan dat Gij dat deed met mij.
Daarom durf ik U te vragen:
‘Bemin hen, die Gij me gegeven hebt,
zoals Gij mezelf hebt liefgehad.’
Wanneer ik op een dag in de hemel
merk dat Gij hen nog meer liefhebt dan mij,
zal ik er blij om zijn.
Van op die plek zal ik wel erkennen dat die zielen het meer verdienen.
Maar hier op aarde kan ik me geen intensere liefde voorstellen dan deze,
die Gij me hebt laten genieten
– helemaal onverdiend.
Thérèse Martin (1873-1897) werd in een zeer katholiek gezin geboren. Moeder stierf toen ze vier was. Vader zou ook niet oud worden. Haar zussen traden in het kloosterleven (drie bij de karmelietessen) .Op haar 15 vroeg ze de toestemming aan de paus om karmelietes te worden. Ze was immers geen kind meer, getuige haar haartooi! Ze werd in de Karmel van Lisieux opgenomen in 1888. Dan begint het verhaal dat ze zelf opschreef op vraag van de kloosterleiding: het dagboek van een ziel, de geleefde ervaring van Gods tederheid. Haar kloosternaam was Theresia van het Kind Jezus en het Heilig Aanschijn. Ze stierf aan tuberculose op haar 24. In 1925 werd ze heilig verklaard. Ze is kerklerares, beschermheilige van het missiewerk, van Frankrijk en Rusland. Haar feestdag valt op 1 oktober.
VII
Gery Helderenberg is de schuilnaam van priester, dichter en musicoloog Hubert Buyle (Waasland 1891-1979). In zijn bundel Legende der heiligen (1958) stelt hij Marguérite Marie Alacoque, zuster Visitandien, voor. In deze kerk herinnert een glasraam in het koor aan haar en aan de vroomheid die ze kansen gaf: Jezus’ hart in ons. Ook het Heilig Hartcollege doet een belletje rinkelen.
Over zomer en versperuur
wereld, kerk en koorhabijt
bouw ik de brede muur
tussen contemplatie en tijd.
De tabernakeldeur met satijn
parelmoer en pelikaan
en een engel naast dit schrijn,
zie ik langzaam opengaan.
Voor de hostie teken ik de monstrans
op de troon van neteldoek
met kaarsenstel en lilakrans
bij ons middagbezoek.
Ik aanbid U zonder woord
moeizaam, droef, gedachteloos
door een kleine melodie bekoord:
kind, luister een poos.
Als dan uit schaduw en licht
de hemel zich traag onthult,
Uw gestalte, Uw aangezicht,
De roos die Uw handen vult,
de brand die géén regen blust
uit ’t braambos van Uw kleed
en Gij in mijn koudheid berust
de olijfberg van angst en leed
dan weet ik niet in welke taal
Gij spreekt die ‘k amper begrijp.
Misschien hoor ‘k Uw ademhaal.
Zie: ’t fruit in mijn korfje is rijp.
Waarom klaagt Gij en Uw stem
hangt op één toon zo grijs?
Er zit een vogel in de klem
van uit ’t aards paradijs,
er zit een wereld in de muit,
de mens in een groot gevang.
Dat zegt Gij aan Uw bruid.
Daar loopt een traan over Uw wang.
Tussen zomer en koorhabijt
knielt de visitandien.
Zij geeft haar liefde, zij geeft haar spijt.
Zij heeft Gods verdriet gezien.
In Bourgondië, niet ver van (en in de stijl van) Cluny ligt de basiliek en het klooster van de Visitandinnen, een zusterorganisatie gericht op het onderwijs van meisjes. Marguérite-Marie Alacoque (1647-1690) was een van deze zusters. Ze was een mystica en bracht de verering van het Heilig Hart van Jezus op de agenda van de Kerk. In 1920 verklaarde paus Benedictus XV haar heilig. Zij werd de ‘erfgename’ van het heilig hart dat Jezus allen toedraagt.
VIII
Hendrik (Henric) van Veldeke is de eerste ons bekende dichter in onze taal (twaalfde eeuw). Hij kwam uit het Maasland en was wellicht klerk in een adellijk milieu. Links lees je zijn tekst, rechts het Nederlands van nu. Sint-Servaas, koning Karel van Frankrijk en Maastricht spelen de hoofdrol. Trier, Aken, Maastricht (met vele pelgrimswegen en kerken: Onze-Lieve-Vrouw, Ster der Zee/ Sint-Servaasbasiliek) en Tongeren blijven vandaag eveneens gewaardeerde pelgrimsoorden.
Doen coninck Karle ende sijne man
den seghe dae alsoe ghewan
- daer hem God dede ghenade -
doen waert hij des te rade
dat hij sijne boden sande
in Vranckrijke tot sijnen lande.
Doe hem God loeste uuter noet
den busscoppen hijt ontboet
clercken ende gheleerden,
abden ende bekeerden.
Mit goeden trouwen hij dat dede
ende bat hon mit soeter bede,
den heren van Vranckrike,
ende ontboet hon vriendelike
wie dat heme erganghen was,
datten God ende Sinte Servaes
uuter sorghen verloeste
ende ghenadeliken trooste.
Hij ontboet hon sijne holde
op dat hon God gheven wolde
ter zielen dat ewich liecht,
dat sij voeren te Triecht
ende Sinte Servaes den werden
verhieuen uuter eerden
ende hoechden ende eerden
ende sijnen loff vermeerden, …
Zodra koning Karel en zijn mannen
daar dankzij Gods genade
de zege hadden behaald,
besloot hij
boodschappers te sturen
naar zijn land, Frankrijk.
Toen God hem uit de nood had gered,
liet hij bisschoppen,
klerken, geleerden, abten
en kloosterlingen bijeenroepen.
Oprecht vertelde hij
de Franse heren
in vriendelijke bewoordingen
hoe het hem vergaan was
en hoe God en Sint Servaas
hem genadevol
te hulp waren gekomen
en uit de nood hadden verlost.
Hij beval hen in Gods genade aan
- opdat Hij hun zielen
het eeuwige licht wilde geven -
en riep hen op naar Maastricht te gaan
teneinde de dierbare Sint Servaas
te diens eer en glorie
en ter vermeerdering
van diens roem te verheffen; …
Borstbeeld van Sint-Servaas (uit de zestiende eeuw, met schedelelementen), Sint-Servaasbasiliek, Maastricht. Om de zeven jaar vindt een heiligdomvaart plaats, waarbij vele reliekhouders getoond worden. Over de bisschop (uit Armenië afkomstig, vierde eeuw) is weinig geweten. Wel wordt zijn geschiedenis in de Lage Landen ook met Tongeren verbonden.
IX
In 1990 publiceerde Anton van Wilderode twee gedichten naar aanleiding van zijn pelgrimsweg naar Tongeren. Hij bezocht de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek tijdens een dienst. Hij voelde zich ingepalmd door een vrede die van boven kwam. Nadien bezocht hij de aanpalende kloostergang, het tweede gedicht.
Het lijkt alsof de tijd heeft opgehouden
voorbij te gaan. Het blijft voorgoed vandaag.
Het ambulacrum rond het vierkant grasplein
(waarin geluiden uit de stad verstillen
tot een zacht ruisen als van zomerregen)
wordt een weldadig ingesloten hortus.
Ik ben niet meer dezelfde van daareven, -
bewogen door een menigte gevoelens,
mij overkomen van de overzijde.
Verbonden met de bijgezette doden
achter hun bijna uitgewiste namen
(op steles, stenen tegels, en ex-voto’s)
begint opnieuw een onwaarschijnlijk leven
los van het ogenblik, zelfstandig zwevend.
Raakbaar een aura, als een nevel zichtbaar.
Wie langs de zuiltjes van de rondgang wandelt
en Christus op de koude steen ziet zitten,
verlaat een wereld, waarin anderen wonen,
voor de vertroosting van het overluchtse
Vandaan gaan is verdriet, een vorm van vluchten.
Lutgardis van Tongeren (1182-1246) behoorde tot een begoede koopmansfamilie en trad in bij de benedictinessen in Sint-Truiden, een toen al oude stichting. Omdat ze naar een strenger abdijleven uitkeek stapte ze over naar de cisterciënzerabdij in Awirs (toen Aywières). Ze was een mystica, streng voor zichzelf en geliefd door de zieken. Haar werden genezingen toegeschreven. Zij is onder andere beschermheilige van blinden, zwangere vrouwen en van de Vlaamse Beweging.
Kloostergang naast de O.L.V.-basiliek, Tongeren. Die heeft Lutgardis nog gezien. Hieronder een barokke visie op een van haar visioenen (Karelsbrug, Praag)
X
Wij hebben het voorrecht het schrijn van pater Damiaan in de crypte van de Sint-Jozefskerk op het Damiaanplein in Leuven te kunnen bezoeken. Daar even stil te knielen en te bidden of te mijmeren. Dan peilen we telkens wat er in deze eenvoudige sterke man omging, zijn geestelijk leven. Zijn antwoord is voor ons een vraag. Uit een brief van pater Damiaan aan zijn familie, november 1873:
‘Mijn gewone bezigheid bestaat in ’t bezoeken en bedienen van de zieken, bijna alle dagen heb ik een begrafenis te doen. Voor de arme doden maak ik zelf de kist. Onze nonnekes zenden mij veel kledij om aan, de zieken uit te delen. Zo kan ik aan deze arme schepselen niet alleen geestelijke maar zelfs lichamelijke bijstand geven. Ik vind mijn grootste geluk de Heer te dienen in zijn arme en zieke kinderen, die van de andere mensen verstoten worden. Ik tracht ze op de weg van de Hemel te leiden. En gij ook mijn lieve ouders, broers en bloedverwanten, gij moet ook op d weg wandelen, zodat wij ’t geluk hebben ons in de Hemel te ontmoeten.’ Rijkdom hier beneden zijn niets, indien we de zielezaligheid niet zoeken. ‘Bid veel voor mij. Uw ootmoedige zoon’
Onder de indruk van het bezielde leven en de keuzes van Jozef De Veuster werd dit vers geschreven:
Ik vroeg om kracht
en God gaf mij moeilijkheden om mij sterk te maken
Ik vroeg om wijsheid
en God gaf me problemen om me te leren die op te lossen
Ik vroeg om voorspoed
en God gaf me hersens en spieren om mee te werken
Ik vroeg om moed
en God gaf me gevaren om te overwinnen
Ik vroeg om liefde
en God gaf me mensen met moeilijkheden om te helpen
Ik vroeg om gunsten
en God gaf me kansen
Ik kreeg niets waar ik om vroeg
Ik kreeg alles wat ik nodig had.
Over Jozef De Veuster, pater Damiaan (1840-1889), weten we dat hij dit jaar vijftien jaar geleden heilig verklaard werd. Paus Benedictus XVI vatte het dossier voor de heiligverklaring samen:
‘Jozef De Veuster, die de naam Damiaan verkreeg in de congregatie van de Heilige Harten van Jezus en Maria, verliet zijn geboorteland Vlaanderen toen hij 23 jaar oud was, in 1863, en wel om het evangelie te verkondigen aan de andere kant van de wereld, op de Hawaï-eilanden. Zijn missieactiviteit, die hem zoveel vreugde heeft verschaft, gaat zijn hoogtepunt vinden in de naastenliefde. Niet zonder vrees en weerzin, heeft hij ervoor gekozen naar het eiland Molokai te gaan ten dienste van de melaatsen die zich daar bevinden, door iedereen verlaten; zo stelt hij zich bloot aan de ziekte waaronder ze lijden. Hij voelt zich bij hen thuis. De dienaar van het Woord is een lijdende dienaar geworden, melaats met de melaatsen gedurende de laatste vier jaar van zijn leven. Om Christus na te volgen heeft pater Damiaan niet alleen zijn heimat verlaten, maar ook zijn gezondheid op het spel gezet: daarom heeft hij het eeuwige leven bekomen.’
Terug naar het begin
Van Pasen tot Pinksteren 2024
I
Victor J. Brunclair (1899-1944) werd in Antwerpen geboren en overleed in een concentratiekamp. Zijn gebed om stilte en vrede (peis) komt uit een andere woelige tijd tot ons (1937). Hij stond aan de andere kant van autoritaire en totalitaire stromingen, die vandaag ook op ons netvlies komen. Hij was een tijdgenoot en vriend van Paul van Ostaijen. In zijn verzuchtend bidden tot de Heer herken ik het Godsbeeld dat Christus ons geeft.
Klein gebed om stilte
Mijn hoofd ligt ziek van woelige rumoeren
geteisterd in een fel tumult
Wil mij o Heer weer tot vrede voeren
geef mij een groot en wit geduld
Mijn leden zijn vermoeid en dwaas vermalen
hen sloeg een bars torment
laat over hen o Heer uw laafnis dalen
ik lig in nood U toegewend
Mijn handen trillen in ’t omvatten
van wat Uw almacht ons hier bood
en ik verkommer midden van de schatten
die ons Uw milde hand ontsloot
Ik dwaal berooid op schaduwpaden
en zoek een heimvol eindlijk huis
daar wone Heer slechts Uw genade
van Uw aanwezigheid het lief geruis
Zoals ’t onmeetlijk lied der golven
uit een geringe kinkhoorn zwelt
daar houde mij in gulden peis bedolven
van Uw stilte het zo zacht geweld.
Op 26 april 1937, het jaar van het Klein gebed om stilte, vernielden vliegtuigen van het Duits leger de Baskische stad Gernika/Guernica in Spanje. Bekend is een schilderij van Pablo Picasso hierover. Het vereeuwigde de stad én de kreet om vrede. Hieronder een van de herinneringsbeelden in Gernika.
II
Inge Lievaart (1917-2012) werd vooral bekend in protestantse kringen door de religieuze en mystieke lading van haar dichten. Het gedicht Gestorven en opgestaan sluit aan bij het levensgevoel van de evangelisten. De eenvoudige taal nodigt uit het verhaal van Jezus’ leven en Pasen echt indachtig te zijn.
Alles had Hij verteld
van God die Hem had gestuurd
van God die ons wil vergeven
alles had Hij gedeeld
wat God Hem had meegegeven
alles: ook het laatste:
zijn eigen leven.
toen werd het stil
toen was het voorbij
toen was er alleen maar verdriet
zo was het op aarde
maar in de hemel was het zo niet
want nu was het gebeurd
en God zei heel blij:
Ik heb het gezien
Hij houdt van de mensen
evenveel als van Mij
nu horen we toch weer bij elkaar
de mensen en Ik
het verdriet is voorbij
is voor altijd voorbij
en wat God zei was waar
opeens was het Pasen
voordat iemand het zag
leeg is het graf waar de Heer in lag
Hij is voorgoed uit de dood terug
daar gaat Hij de mensen al tegemoet
ze horen er bij
ze mogen het weten:
alles is goed
In de Our Lady’s & St. Joseph’s Church in het Schotse Glenboig bevindt zich een zilveren schaal die ter gelegenheid van de kroning van Charles II aan hem werd geschonken (april 1661). Centraal wordt het Laatste Avondmaal uitgebeeld. In de rand ervan zie je beneden de voetwassing, rechts de Emmaüsgangers, bovenaan de zending van de apostelen naar alle volken toe en links de neerdaling van de Heilige Geest. Naar Jezus luisteren, zijn Woord aanvaarden, het Woord navolgen, dat Woord verspreiden…
III
Annie Johnson Flint (1899-1932) is een Amerikaanse dichteres. Zij was zeer vroeg wees en werd opgenomen door de familie Flint. Toen ze acht was kwam ze reeds sterk onder de indruk van de Jezusfiguur. Die Christelijke betrokkenheid is een constante geworden in haar leven. Ze was overtuigd dat geestelijke waarden ook door kinderen begrepen kunnen worden. In het korte gedicht De Heer ging ons voor belijdt Annie Johnson Flint dat Jezus’ weg van het graf naar genade doorloopt. Hij ging ons voor.
De Heer ging ons voor
Als de Christus die stierf, was gestopt bij het kruis,
was zijn werk onvoltooid gebleven.
Als de Christus die werd begraven, in het graf was geëindigd,
had de dood getriomfeerd over het leven.
Maar de weg van het kruis houdt nooit op bij het kruis
en de weg van het graf loopt door
naar genade zo rijk op een hemelse plek – de Heer die verrees,
ging ons voor.
Johannes 21 staat in het teken van het Jezusverhaal dat na zijn dood doorgaat. Als verrezen Heer staat hij zijn volgelingen-vissers bij. Ze herkennen hem niet. Hier zegt hij bij het horen van de slechte vangst: werp het net over de andere boord. Het helpt! Het wordt een wonderbare visvangst. Nu herkent ‘de geliefde leerling’ Jezus en zegt het aan Petrus. Dit verhaal vol beeldspraak over de blijvende aanwezigheid van de Heer besluit met een rijk ontbijt waartoe Jezus allen uitnodigt. Het doek van de kring van Tintoretto (1570) hangt in het Kunstmuseum van Washington.
IV
Gerard Zuidberg (1936-2018) was een priester, docent wijsbegeerte, die in het Utrechtse in een tijd van minder priesters en minder kerkelijkheid een weg zocht als studentenpastor en als pastoraal geëngageerde. Hij bezielde een netwerk dat getuigde van vitaliteit en spirituele gerichtheid. ‘Spreek in ons’, beziel ons…
Een gebed om stilte
Wij bidden U, God, om in onszelf
een stem van stilte te mogen horen
zodat ons zwijgen zich mag vullen
met uw ondoorgrondelijke aanwezigheid.
Doorbreek onze woordenstroom
onze gedachten die ons beheersen.
Maak ons leeg en ontvankelijk
zodat stilte, die sprekender is dan onze woorden
ons in bezit mag nemen.
Stem van stilte, spreek in ons.
Laat uit ons wegvloeien alle lawaai
van zelfhandhaving en geldingsdrang,
van zelfzucht en eigenbelang,
zodat in ons zich een ruimte opent,
waarin de leegte en het zwijgen
ons opnieuw leren luisteren
naar wat boven onszelf uitgaat.
Stem van stilte, spreek in ons.
Dat stilte ons van harte vrijmaakt
van de afgoden in onszelf
om, open voor uw geboden, te verstaan
welke weg zich voor ons opent
wat de plaats is die we innemen
hoe we onze aandacht willen richten
en waarvoor we echt willen gaan.
Stem van de stilte, spreek in ons.
In 1882 tekende Vincent van Gogh (1853-1890) enkele malen een portret van een biddende. Hier bidt een oudere man zijn gebeden vóór de maaltijd. De schilder vroeg zich af er vraag was naar dergelijke portretten. Dan zou hij er meer tekenen. Alleszins sprak het levensgevoel in deze eenzame biddende hem aan. Was hij dat niet?
V
Gerrit Achterberg (1905-1962) behoort voor de twintigste eeuw bij de belangrijkste Nederlandse dichters. Voor de oorlog was hij materieel de dader van een zeer ernstige geweldpleging. Hiervoor werd hij geïnterneerd (tbs). In 1947 verscheen een bundel religieuze gedichten van hem. De onderhandeling voor de uitgave nam haast twee jaar in beslag. De naam van de bundel was En Jezus schreef in het zand. Het gedicht Bekering behoort tot deze bundel. Die kreeg in 1949 de P.C. Hooftprijs. Niet de dichter maar de Heer Jezus en God staan centraal. De zondenvergeving gaat van God en Jezus uit. Ook de naam van de dichter wordt ‘wit’.
Bekering
Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Here Jezus,
tussen ons en de Vader, naar Uw Woord
mogen wij zonder zonde zijn en nieuwe wezens,
wat er ook in ons leven is gebeurd.
Ik deed van alles wat gedaan kan worden
het meest misdadige - en was verdoemd.
Maar Gij hebt God een witte naam genoemd,
met die van mij. - Nu is het stil geworden,
zoals een zomer om de dorpen bloeit.
En moeten ook de bloemen weer verdorren:
mijn lenden zijn omgord, mijn voeten staan geschoeid.
Uit Uwe hand ten tweede maal geboren,
schrijd ik U uit het donker tegemoet.
Gerrit Achterberg dichtte in zijn bundel En Jezus scheef in het zand naast het vers dat het verhaal vertelt van een vrouw die van overspel beschuldigd wordt, zijn bekeringsgedicht. In de Nieuwe Bijbelvertaling krijgt dit verhaal een andere tussentitel: ‘Jezus veroordeelt niet’. In 1565 schilderde Pieter Brueghel (de Oude) dit in grijstinten. Pieter Brueghel de Jonge kleurt de grijstinten in.
VI
Inge Lievaart wil in haar gedichten een discipel zijn van degenen die in Jeruzalem wachtten op de dag die wij met het Pinksterfeest vieren. Zij wil ons zo bereiken. Zij roept ons om te luisteren naar de stem die elke muur van oppervlakkig rumoer dwarst. Wie deelt haar verlangen om de adem van de Geest in het eigen hart te ontdekken? Die vraag stelt Lievaart aan wie haar werk leest.
Pinksteren
Wie luistert zich de weg
uit het lege lawaai
om innerlijk stilte te vinden
om dwars door de muur
van reclamekabaal
een ademtocht waarheid te winnen
wie schrikt van zichzelf
en weet ik moet leeg
om ooit te kunnen ontvangen
wie opent zijn hart
en smeekt om de Geest
dan de mens in wie God dit verlangde?
Pinksteren, in 1554 geschilderd door zuster Plautilla Nelli (1524-1588) in Firenze voor het convent San Domenico. Wie opent het hart?
VII
Sytze de Vries (° 1945, Leeuwarden) is theoloog, auteur en programmamaker (radio, televisie). Hij schreef het gedicht/lied Zolang wij ademhalen in 1984 met de tijd van Pinksteren in gedachte toen hij ernstig ziek was.
Zolang wij ademhalen
schept Gij in ons de kracht
om zingend te vertalen
waartoe wij zijn gedacht:
elkaar zijn wij gegeven
tot kleur en samenklank.
De lofzang om het leven
geeft stem aan onze dank.
Al is mijn stem gebroken,
mijn adem zonder kracht,
het lied op and’re lippen
draagt mij dan door de nacht.
Door ademnood bevangen
of in verdriet verstild:
het lied van uw verlangen
heeft mij aan ’t licht getild.
Het donker kan verbleken
door psalmen in de nacht.
De muren kunnen vallen:
zing dan uit alle macht!
God, laat het nooit ontbreken
aan hemelhoog gezang,
waarvan de wijs ons tekent
dit lieve leven lang.
Ons lied wordt steeds gedragen
door vleugels van de hoop.
Het stijgt de angst te boven
om leven dat verloopt.
Het zingt van vergezichten,
het ademt van uw Geest.
In ons gezang mag lichten
het komend bruiloftsfeest.
Lucy D’ Souza-Krone schildert met haar Indisch palet essentiële vleugels van de hoop. Een ecologische engel draagt ze. Zal het ademen van de Geest ons maken tot de hoeders van Gods gaven? Dan mag het bruiloftsfeest beginnen.
VIII
Alfred C. Bronswijk (1942) is theoloog en publicist. Hij schreef meerdere bundels geloofspoëzie, liederen en eigentijdse gebeden. Hij was predikant in Zwolle en actief in kerken en onderwijs.
Geest van opstandigheid
Kom in ons midden,
Geest van opstandigheid,
die ons de moed schenkt
om in te gaan
tegen alles wat kleineert,
tegen alles wat het uitzicht ontneemt,
tegen alles wat misbruikt en schendt,
tegen alles wat onvrede brengt.
Kom in ons midden,
Geest van opstandigheid,
die ons de kracht geeft
om mee te werken
aan alles wat gerechtigheid bouwt,
aan alles wat tranen droogt,
aan alles wat leven bevordert,
aan alles wat strijdt tegen de dood.
Kom in ons midden,
Geest van opstandigheid,
die ons leert geloven
in alles waar liefde woont,
in alles wat kloven overbrugt,
in alles wat verzoening brengt,
in alles wat Christus
de mensen heeft geboden.
El Greco (1541-1614) schilderde dit groot Pinksterdoek (1600) voor een altaar in een abdijkerk in Aragon. Thans stelt het Pradomuseum het in Madrid ten toon.
IX
Jan Coghe (° 1964) is priester, auteur van bezielende poëzie en bezinningsteksten. Na zijn priesteropleiding genoot hij een academische opleiding (theologie en Germaanse talen). Hij doceerde Duits in het Instituut voor Levende Talen in Leuven. Buiten zijn verantwoordelijkheden in Leuven nam/neemt hij de pastorale zorg waar in zijn geboortestreek. Van zijn hand zijn een aantal Pinkstergedichten.
Pinksteren 6
Vandaag het einde van de twijfel –
het einde van het angstig zwijgen –
vandaag de weg geopend naar voorgoed
en toekomst zonder einde krijgen.
Vandaag het uitgedoofde vuur weer warm
vandaag de tongen op de hoofden:
de taal is groot – en niemand arm
zoals Hij ondermaans beloofde.
Vandaag zijn we weer aangevuurd:
om door te doen als we goed deden …
de stilte lang genoeg geduurd
de waarheid al te lang vermeden.
Vandaag zal iedereen verstaan
in welke taal er ook gesproken –
dat wij in godsnaam verdergaan
met dood nu en voorgoed gebroken.
Vandaag – geen aarzelingen meer –
vandaag geen grijze stille zone:
vandaag wil Onze-Lieve-Heer
door wat wij doen onder ons wonen.
Dit anonieme werk over de zeven werken van barmhartigheid (Noord-Nederland, 1580) toont dat niet enkel de engel van de ecologie ons aanspreekt, maar dat bij het hoeden van Gods gaven de Geest ons evenzeer oproept om persoonlijk en structureel te delen over alle begrenzing heen.
X
A.J.D. van Oosten (1898-1969) behoorde tot de jong-protestantse groep. Hij trad later toe tot de katholieke kerk. In 1936 schreef hij dit Pinkstergedicht na een loopbaan als ambachtelijk schilder. Dat gedicht tekent zijn instap in de wereld van de journalistiek en van de dichtkunst. De vreugde van Pinksteren staat stil bij de zeven deugden die de troostende (de Parakleet), aanvurende en samenbrengende Geest in ons uitzaait: wijsheid, rechtvaardigheid, gematigdheid, standvastigheid, geloof, hoop en liefde.
Vreugde van Pinksteren
Die Uw rijke Pinkstervreugde
over ons hebt uitgestort,
nu de Geest der zeven deugden
levend in ons leven wordt:
neem op deze dag van feest
't offer van ons hart en geest!
Gij hebt in Zijn nederdalen
de opbouw van Uw kerk voltooid,
onder vuur en vreemde talen
alle ziel die lag verstrooid,
door de stormwind van Zijn kracht
tot één Lichaam saamgebracht;
Raad Gods en Zijn diepste Wezen
ons tot troost en heil beloofd,
Paracletus! die ons vrezen,
al onze onrust stilt en dooft:
bindt ons tot Uw oogst bijeen
deel van God en in Hem één!
In 1962 maakte Pablo Picasso deze steendruk. Hij verwijst naar de duif als Bijbels symbool sinds het Oude Verbond. In het boek Genesis (8,11) toont ze Noach het einde van de zondvloed. Bij Pablo Picasso toont ze de vrede in aantocht door boven de wapens en de vernieling heen te vliegen. De zon en de duif en het takje, zij tekenen de Geest die ons vaardig wil maken om de hele mensheid als oogst te verenigen.
Terug naar het begin
Lente 2024
I
Kris Gelaude (° 1943, Tielt) houdt van de poëtische taal voor zinduiding, lied en zinvol woord dat aansluiting vindt bij onze diepere ervaringen, bij gemis, bij droom, bij verdriet en vreugde. Een taal van beelden die meer oproepen dan de informatietaal van het dagelijkse leven en van de wetenschap. Sinds haar dertig geeft ze die keuze vrij in verzenbundels, liedboeken, bezinningsteksten. Hieronder nodigt ze ons uit naar de tijd rond Aswoensdag.
‘In al haar voren wacht de aarde
op de zachte adem van de lente.
Ze breekt de dode resten af
om als een nieuwe schepping te ontwaken.
En jij, mens die je bent,
geboren om te bloeien in het volle licht,
maar ook de weg van alle stof te gaan,
kijk in jezelf.
Laat toch je aarde niet verharden.
Wrik los wat je weerhoudt
om levenskrachtig
als het kiemend zaad te zijn.
Ontdek die zin van je bestaan
die je met alle levenden verbindt.
Door met een zuiver hart te doen
wat recht is,
en wat ogen opent
en wat optilt.
Jou die genade is toegezegd,
spreek jij dan ook alleen maar
woorden van genade.’
Sta stil! Hier begint het dodenrijk. Het is de boodschap die je in de Catacomben onder Parijs krijgt.
Daar liggen het gebeente en de schedels van grafperken bij vele kerken en kloosters uit de omgeving. Ook stoffelijk overschot van hen die omkwamen bij straatgeweld. Toch straalt hier ook licht in de duisternis: de orde bij het stapelen, de hartvorm van de schedelopstelling, het kruis dat naar verlossing verwijst.
II
Piet Thomas (° 1929, Aalst) promoveerde tot doctor in de Germaanse filologie op een proefschrift over de literatuurpsychologische opvattingen van Freud. Hij was hoogleraar aan de KU Leuven en haar Campus Kortrijk, en publiceerde lyriek, studies en bloemlezingen ook uit Duitse dichtkunst. Religieuze poëzie is nadrukkelijk aanwezig. Het hoort bij de beklemtoning van de wil tot betekenis in het verhaal dat wij, mensen, componeren. Hier lezen we zijn woord over de Veertig dagen (In de Paaskring. Van Aswoensdag tot Pasen).
Veertig dagen, veertig nachten
bracht Hij door in de woestijn
en Hij dacht aan wat Hem wachtte,
wat zijn levensweg zou zijn.
Alles wat een mens kan knechten
of bezielen kwam voorbij.
Valse geestdrift en oprechte,
zegening en averij.
Eenzaam met zijn toekomstdromen
en met wat verkeerd kon gaan,
zag Hij al de vragen komen
van zijn Messiaans bestaan.
Zou Hij voor de machten buigen
van een helse heerschappij,
of zou Hij voor God getuigen,
eerlijk, soeverein en vrij?
Als Hij mensen wou genezen,
moest Hij dan niet eerst doorstaan
't leed dat stervelingen vrezen
over heel hun levensbaan?
Alles heeft Hij overwonnen
wat zijn dromen schenden kon.
Daar is ook het heil begonnen
dat Hij voor de mens verzon.
Jezus heeft ons willen leren
hoe men de woestijn doorstaat,
hoe men alle kwaad kan weren
als men maar Gods wegen gaat.
Het schilderij Christus in de woestijn is van de hand van kunstschilder Gustave van de Woestyne (1881-1947) in het jaar 1939. De compositie in het schilderij is sober en beperkt tot een paar kleuren. Alleen het gezicht en de handen zijn gedetailleerd geschilderd. De schilder was een religieus bezield kunstenaar. Heel even dacht hij aan een bestaan als benedictijn (Keizersberg). Het doek bevindt zich in het MSK, Gent
III
Jacqueline Elisabeth van der Waals (1868, Den Haag - 1922, Amsterdam) dichtte in 1909 Nieuwe Verzen over haar zondigheid en haar moeheid bij haar zwakheid. In de laatste strofen van haar sonnet breekt het licht door van Gods goedheid.
IK BEN MIJN ZONDE MOE EN MIJN BEROUW
Ik ben mijn zonde moe en mijn berouw,
ik ben mij zelve moede en ik ben
het zoeken moe naar God, die ik niet ken,
en die ik toch zo gaarne kennen zou.
Ik ben mijn zwakheid moe en mijn verdriet,
mijn arbeid en mijn hoop en mijn genot,
maar bovenal het zoeken naar mijn God! -
ik ben het zoeken moede - maar God niet.
Hij ziet en kent mijn zonde en vergeeft
ze zeventig maal zeven maal en meer.
Hij wil niet, dat mijn ziele sterft maar leeft.
O, wonderbare goedheid van de Heer,
die naar zo moedeloos een ziel nog vraagt,
die alle dingen, en ook mij verdraagt.
Zonde, berouw en inkeer. Ron DiCianni schilderde het thema in 2005 op een doek dat hij Verlossing meegaf als naam. Een man heeft spijkers in het kruishout geslagen. Heeft hij Jezus op een of andere wijze niet zelf gekruisigd?
(met dank aan Patrick van der Vorst, uit de verzameling Christian Art)
IV
In 2011 schreef zuster Adeleyd (Rosa Olaerts, °1942, Zutendaal) uit Zonhoven een gedicht over de ezel die Jezus droeg bij de intocht in Jeruzalem. De ezel verloochent zichzelf niet. Hij verbindt ook zijn bestaan met de mens en met Pasen.
Palmzondag
Een ezel ben ik en zal ik altijd blijven, maar
wat vanmorgen gebeurde zal ik niet gauw vergeten:
een heel zachte en lieve man heb ik gedragen naar
de stad die hem ontving vol vreugde.
Er werd geroepen: “Hosanna, Hij komt in de naam
van de Allerhoogste, Hij zal zijn volk bevrijden”.
Er werden klederen op de weg uitgespreid en palmen.
Zelfs kinderen juichten en riepen Hem toe.
Nu is weer alles stil en ik voel dat er drama’s
zullen volgen, want zoiets kan toch niet!
Hij is geen koning als al die andere koningen;
Hij heeft geen leger en geen macht!
Je zult het zien: heel gauw komt nu een zwarte nacht,
al zijn er nog de palmen die de straten sieren.
Een ezel ben ik, maar dit weet ik zeker:
heel gauw gaan wij nu Pasen vieren.
De intocht van Jezus in Jeruzalem. Een fresco van Pietro Lorenzetti in de benedenkerk van de Sint-Franciscusbasiliek in Assisi (ca. 1320). Pas in het begin van de zestiende eeuw krijgen we van Jan van Scorel een aardrijkskundig realistischere voorstelling (na een bedevaart naar het Heilig Land).
V
Jaap Zijlstra, een Nederlands predikant, dichter en schrijver (1933-2015) schreef een vers over de voetwassing door Jezus (Jo. 13,12); Ida Gerhardt (1905-1997) zette het avondmaal met Jezus, het laatste en de kern van ons dankgebed in vers in De disgenoten. Een Witte Donderdagperspectief.
De voetwassing
Toen Jezus wist: nu is gekomen
het uur om door de nacht te gaan,
heeft hij een linnen doek genomen
en water in een schaal gedaan.
Hij gaf ons zwijgende een teken
en kwam ons voet voor voet nabij,
Hij deed het water van zich spreken,
het stort zich uit en reinigt mij.
Zo is de Heer een knecht geworden
en tot de bodem toe gegaan
om ons met ootmoed te omgorden,
Hij doet ons zijn geringheid aan.
Heer van mijn hart, U bent gekomen
de nacht door naar uw grote dag,
ik heb in eenvoud aangenomen
dat ik U daarin volgen mag.
De disgenoten
Het simpele gerei,
het brood dat is gesneden,
de stilte, de gebeden-
want de avond is nabij
Uit tranen en uit pijn
dit samenzijn verkregen:
bij sober brood de zegen
twee in uw naam te zijn.
Waar aan de witte dis
Uw teken wordt beleden
Verschijnt Gij - : ‘u zij vrede’.
Gij Brood – gij Wijn – gij Vis.
Het laatste avondmaal, de instelling van de Eucharistie. Een gravure van Boëtius Adamsz. Bolswert, naar een schilderij van Pieter Paul Rubens (1631-1632).
VI
Simon Vestdijk (1898-1971) was een romanschrijver, essayist, vertaler, dichter. Hij schonk veel aandacht aan de figuren van Judas en Jezus. In Gethsemane (Gestelse liederen, 1949) zet hij de eenzaamheid van Jezus centraal en vraagt hij zijn volgelingen mee te waken. Hij doet het op een wijze waarin ervaring, angst, vooruitzien en rede mekaar ontmoeten. In het middendeel klinkt de samenhang met ‘goden’ als een ervaring van het absolute van dit gebeuren. Wordt het waken in bredere zin ook aan ons gevraagd?
Gethsemane
Waakt met mij, éen nacht, éen uur, éen oogwenk,
Opdat ik de plek voel waar gij zijt.
Kunt gij waken, strijdend tegen lijfsdwang,
Kunt ge ook troosten met aanwezigheid.
Zó zijn goden vaak op ’t eind vereenzaamd,
Mensonwaardig haav’loos en verkild,
Dat zij need’rig smeken om de bijstand
Van een vriend die ’t zelfde heeft gewild.
En zij gaan ongaarne in de doodsstrijd
Waar geen spiegel zelfs hen gadeslaat,
En zij huiv’ren voor de bleke nanacht,
Als de haan kraait en de vriend verraadt.
Waakt met mij, éen nacht, éen uur, éen oogwenk,
Slaap is maar een smalle overzij,
En wanneer de slaap u tóch vermeestert,
Breekt uit dromen los, en waakt met mij
H.L. Prenen (1915-1992), journalist, historicus en dichter, besluit zijn gedicht over Goede Vrijdag met deze bedenking over christenen nu:
En ik? Ik zou hun rechter zijn?
Ik schonk de beker met venijn;
Ik bood voor minder nog Uw leven
Maar heb het geld niet teruggegeven. (…)
Andrea Mantegna schilderde deze Jezusgestalte, zoals ze volgens Johannes 19,5 door Pilatus getoond wordt aan de omstaanders. Pilatus zegt dan: Ziehier de mens, Ecce homo. Het doek dateert uit 1500 en bevindt zich in het Jacquemart-Andrémuseum (Parijs)
VII
Het verrijzenisgeloof is het onderwerp van Ik blijf in U geloven, een gedicht van Pieter G. Buckinx (1903-1987). De dichter was een rijksambtenaar en redacteur van het tijdschrift De Dietsche Warande en Belfort. Na de oorlog was hij eveneens docent toneelliteratuur. De steenrots is een belangrijk Bijbels symbool. Als ze niet doods is, wordt ze levend in Gods hand: uit de bloedvlek groeit het nieuwe begin.
IK BLIJF IN U GELOVEN
Eenmaal ontbloeit uit deze bloedvlek
op de steenrots
vleesgeworden roos,
een groene tak
waarop een vogel zingt
met rode bek en rode borst.
Dit is het nieuw begin:
de stenen krijgen vleugels
en uit de wonde van de rots
stort plots een morgenlijke bron,
het zuiverende water,
waarin een wereld die verloren ging
in gruis en duisternis
voorgoed herboren wordt.
Want weer ontwaakt de vlam:
de roos is niet te doven.
Leven, liefde en licht
Ik blijf in u geloven.
De verrijzenis van Christus, een houtsnede op papier. Albrecht Dürer tekent hier Christus die de dood overwint (het gesloten graf) en naar elke kijker een zegengebaar maakt. Op de voorgrond slapen de bewakers. De houtsnijder was Marcantonio Raimondi. We zijn in het begin van de zestiende eeuw. MSK, Gent
VIII
Patrick Lateur (1949) is classicus, vertaler en klassiek dichter. Hij heeft het belang en het belangrijke van religie en Christendom in zijn dichtwerk gewogen en sterk op de voorgrond geplaatst. In zijn Kruisweg in de stad (2005) verwoordt hij een Paaswens.
‘Paaswens’
Ik had de wereld lief,
de zachte heuvels,
het helend water van het meer,
het eenzaam zand van de woestijn.
Ik volgde vogels in hun vlucht,
de schicht van schuwe dieren.
Het ruisen van de granen,
de weelde van de wingerd.
Vader, jouw schepping had ik lief.
Zelfs van de mensen ben ik blijven houden.
zij volgden en vervolgden me,
zij juichten, huichelden,
gedreven door het Woord
verdreven zij de drager.
Toch bleef ik van hen houden
in hun onwetendheid, verblinding
en doffe doofheid,
in hun ellende, kwalen, onmacht, onrecht.
De levende
is voor verdwaasden dwaasheid,
Maar kracht van God voor wie gered is.
Gods dwaasheid
is wijzer dan de mensen,
zijn zwakheid
is sterker dan de mensen.
Aan de Heilig Grafkerk (of Verrijzeniskerk) in het oude deel van Jeruzalem eindigt de Via Dolorosa, de kruisweg die gelovigen het hele jaar door kunnen afleggen, in het bijzonder tijdens de Goede Week. Een van de koepelschilderingen en de opstandingskapel spreken ons aan over Jezus als levende Heer.
IX
Gabriël Wijnand Smit (1910-1981) was een Rooms-katholiek dichter, essayist, toneelschrijver, vertaler, enzovoort. Bij zijn publicaties behoort een Nederlandse berijming van de psalmen (Het Spectrum, 1952). Een grondthema van Gabriël Smit is het verlangen naar de nabijheid van God. In zijn Emmaüsgedichten weet hij zich een van die tochtgenoten vol vragen over de betekenis van hun levensreis. Geloof ik al dan niet? Kies ik voor de dood als het einde van alles of voor leven als een nieuwe geboorte? Spreek dan, die naast me zit… Bevestig me in mijn geloof. De gloed van Emmaüs brandt in mij.
Emmaüs
Soms denk ik, dat Gij peinzend naast mij gaat,
dat ik elk ogenblik uw stem kan horen.
Een gouden stilte legt zich op de straat,
de huizen gaan in golvend licht verloren.
Rondom mij brandt de glans van uw gelaat,
ik houd mijn adem in, - want nooit tevoren
zag ik de wereld in dit sidderend beraad :
te sterven of opnieuw te zijn geboren.
Nú zal het komen… Hoeveel eeuwen beidden
dit eeuwige moment ? Hoevelen wijdden
hun leven gans dit nieuwe lotsbeschik ?
Spreek dan, die naast mij zit… Ik kijk en zie de
gewone straat en 't dagelijks geschieden –
maar toch is Emmaüs mij ieder ogenblik.
De maaltijd in Emmaüs is een schilderij van Jean-Baptiste de Champagne in 1664. De zoutpiramide op de tafel wijst op de gastvrijheid. De kat symboliseert onsterfelijkheid. Nu Jezus he brood breekt, wordt hij herkend.
X
Maria de Groot (26 februari 1937) is theologe, was predikante, is oecumenisch ingesteld. In Hoever de weg nog is. Mystieke poëzie (2003) spreekt ze als Maria Magdalena, apostel van de apostelen. Het Licht boven alle lichten is het thema van dit Lied van Maria Magdalena.
Het licht door u geschapen
dat in de nacht van lijden leek verdwenen,
laat zich als vruchten rapen
in de vervulde beemden
waar Gij verrezen zijt en mij verschenen.
Dit licht wordt nooit meer donker.
Het is de liefde die haar dag gaat spreiden
in een fontein van vonken,
een brandend lichtgetijde
dat zon en maan verenigt ongescheiden.
Hiervoor werd ik geboren
om deze vlam te zien en te ontvangen.
Gij ging in licht verloren
om met u te omhangen
de schepselen die branden van verlangen.
Gij hebt het licht ontketend
dat door de dood geroofd was en gebonden
en dit is ons het teken:
wij moeten van u spreken,
er gloeit een kool van vuur op onze monden.
Jesaja heeft gesproken:
de vlaspit flakkert maar zij zal niet doven,
het riet wordt niet gebroken,
wij gaan de nacht te boven,
geknakt wilt u ons binden in uw schoven.
Wij zijn het lichtend koren
dat wuift op door de wind bevlogen velen,
totdat u ons komt oogsten
en u ons zult vergelden
zovele korrels onze aren telden.
Licht boven alle lichten,
verlicht de wereld en herschep haar krachten
om zich op u te richten,
Gij aan het licht gebrachte
ster die blijft klimmen tot het eind der nachten.
In Vézelay is de schitterende romaanse basiliek aan Maria Magdalena toegewijd. Elk jaar wordt haar relikwie in processie meegedragen op haar feestdag.
Het is een traditie die niet enkel in Vézelay bestaat. De apostel van de apostelen valt soortgelijk eerbetoon in verschillende stedelijke centra te beurt. In het verleden heeft het tot machtijver geleid, niet het mooiste exportproduct van onze katholieke gemeenschap en anderen. De herontdekking van het belang van de vrouw in de Kerk, heeft ook Maria Magdalena meer in het licht gesteld.
Terug naar het begin
Winter 2023
I
In 2013 zette Anneke van Dijk-Quist het Magnificat van de Lucaanse Maria als kerstbooschap om in hedendaags Nederlands. Ze voegde er aan toe: Voor mij is dat de boodschap van kerst, God die kiest voor het zwakke, het kwetsbare en het verlorene. Op die manier toont Hij Zijn macht en grootheid aan ons en komt Hij tegelijkertijd ook heel dichtbij. Ik denk dat deze woorden niet voor niets zo vaak weer opnieuw door verschillende componisten op muziek zijn gezet. De versie die ik heel vaak heb gehoord in het avondgebed in de Domkerk van Utrecht, sprak mij aan. Het oorspronkelijke ‘Israël’ is hier in de laatste strofe gewijzigd in ‘alle volken’. ‘Israël’ kan betekenen dat God strijdt en heelt, samen met allen die tot het Verbond, oud en nieuw, willen behoren. Het Uw Rijk kome streven we na.
MAGNIFICAT
Met heel mijn ziel prijs ik de Heer,
met al mijn adem dank ik God.
Hij dacht aan mij, richtte mij op.
De mensen prijzen mij gelukkig.
Maak groot de Heer prijs hem, heilig is zijn naam.
Maak groot de Heer prijs hem, heilig is zijn naam.
Barmhartig is Hij altijd weer,
voor wie hem volgen en hem dienen.
Hij heeft getoond hoe sterk Hij is;
hoogmoedigen heeft Hij verslagen.
Voor machtigen is er geen plaats;
Hij heeft hen van hun troon gestoten.
De kleine mensen maakt Hij groot;
Hij zet ze op een voetstuk neer.
De rijke mensen stuurt Hij weg,
met lege handen naar hun huis terug.
De hongerigen geeft Hij veel;
Hij overlaadt hen met het beste.
Hij neemt het op voor alle volken,
komt alles na wat Hij heeft beloofd.
Bewijst zo zijn barmhartigheid,
zijn trouw en liefde tot in eeuwigheid.
Rogier van der Weyden, Visitatie (ca. 1435-1440, nu in Leipzig)
II
Piet Thomas (°Aalst, 1929) is een Vlaamse priester, dichter, schrijver en hoogleraar, dr. In Germaanse talen. Hij publiceerde onder meer een bloemlezing God in gedichten (Lannoo 2007)
DE STAL
Een stal waar men de Liefde vindt
die mens geworden is.
De herders die door weer en wind,
ontsnapt aan duisternis
en door een lieve ster geleid,
bedeesd de stal ingaan.
Ze voelen zich als ingewijd
in een vernieuwd bestaan.
Een kind dat hun zijn vrede biedt,
zijn heil, zijn koninkrijk.
Geweld of onrecht heerst er niet
en allen zijn gelijk.
Gelijk in d’ogen van een God
van zo nabij gezien.
Men houdt er zich aan zijn gebod,
verheugd als nooit voordien.
Heer, leer ons Kerstmis te verstaan
zoals die herders toen.
Bevestig in ons hart voortaan
de troost van dit visioen.
Leer ons dat eenvoud kan volstaan:
God eren in een kind,
voor al wie, van zijn schuld ontdaan,
de stal van Kerstmis vindt.
Pieter Paul Rubens, De aanbidding door de koningen, 1624, KMSKA
III
Wij hebben maar een ‘verweer’: zullen we samen en met gelijkgezinden buiten onze geloofskring bedenken wat vrede, verzoening concreet in ons leven en in onze maatschappij vooruit kan helpen, hoe we ontsnappen aan machten die de dood zaaien? Moedeloosheid staat niet op onze jaarplanning van 2024. In de vijftiger jaren schreef de Zeeuw Jan Henrik Eekhout in dit perspectief een kleine kerstwijs.
EEN KLEINE KERSTWIJS
Een ster boven een stal,
en sneeuw en een ijle wind,
en daarbinnen een vrouw, en een kind
dat de wereld genezen zal,
en een man met een vale baard
en een os, en een ezelsbeest
dat vol wijsheid de vrouw toe staart
en het kind – maar het kind het meest.
Een ster diep in uw hart
en liefde, en eeuwigheid,
en daarbuiten een wereld verward
in de strikken van dood en tijd.
Maar eens wordt door ieder herkend
in de zuiv’re midwinternacht
God zelf die de dood van ons wendt
in alleen maar een kind dat lacht.
Hugo van der Goes, De aanbidding door de herders, 1476-1478, Galleria degli Uffizi, Firenze. Op de zijpanelen (niet hier) staan de schenkers (familie Portinari, Medici-vertegenwoordigers in Brugge) en heiligen.
IV
Frans Muller (1914-1998) is een katholieke dichter uit Nederland. Ongelovig is hij niet, hoewel de titel van dit gedicht dat te denken kan geven. Zijn de verhalen van engelen, het later bedachte verhaal van ‘drie koningen’, bij Matteüs wijzen, het verhaal van de ster en de herders symbolen of geschiedenis? Daarover wil de dichter het niet hebben. Het ongeloof waarover dit gedicht gaat, bestaat erin dat de geboorte van het Kind, en wat Jezus oproept, in mij niet echt ‘gebeurt’. Dat dit in elk van ons zou gebeuren, daar gaat leven over.
Kerstnacht van de ongelovige
Waarom ontwaak ik, alsof deze nacht
Niet eender is als alle andere nachten?
Wat vreemd verlangen hield in mij de wacht,
Terwijl ik meende, niets meer te verwachten?
Waar is de ster, die boven ’t wonder staat?
Waar zijn de stemmen van de englenreien?
Ik hoor wat mensen loopen in de straat,
Zwaar klinkt hun stap op de bevroren keien.
Zwaar klinkt hun stap, hun ingetogen zwijgen
Geeft aan dien gang een vastberadenheid.
Hoe konden zij zoo’n zekerheid verkrijgen?
Mijn God, ik zie de ster niet die hen leidt!
Zal ik dan altijd de Herodes blijven,
Die steeds de wijzen weer voorbij laat gaan,
Die leest en herleest, wat profeten schrijven
Van dezen nacht, maar kan het niet verstaan?
Maar kán het niet verstaan, en ’t wordt weer stil…
Wéér werd in mij het wonder niet geboren.
Ben ik dan niet een mensch van goeden wil,
Mijn God, waarom word ik niet uitverkoren?
De ‘wijzen’ zijn voorbij, benijd, veracht;
Op welk een dwaasheid heb ik liggen wachten?
Waarom ben ik ontwaakt in deze nacht,
Die eender is als alle andere nachten?
De kindermoord in Betlehem, Pieter Bruegel de Oude, 1565-1567, Royal Collection, Londen, UK
V
Bij het dopen van Jezus door Johannes (de Doper) in de Jordaan kwam er een stem uit de hemel, zeggen d evangelisten. Jezus hoorde: Jij bent mijn geliefde zoon, in wie Ik m’n welbehagen heb gesteld. Titus Brandsma, (1881-1942) drukt deze ervaring persoonlijk en ‘kinderlijk’ uit in een gedicht dat hij in gevangenschap schreef voor zijn overbrenging naar Dachau (1942) waar hij vermoord werd. Hij was gespecialiseerd in mystiek, zelf mysticus, hoogleraar, karmeliet en raadgever van de Nederlandse bisschoppenconferentie bij het verzet tegen Jodenhaat en racisme. Paus Franciscus bekrachtigde zijn heiligverklaring in 2022. In 1985 nam Johannes-Paulus II hen op in de lijst van zaligen, martelaars voor het geloof.
ALS IK U AANSCHOUW
O, Jezus, als ik U aanschouw,
dan leeft weer dat ik van U hou
en dat ook Uw hart mij bemint,
nog wel als Uw bijzond’re vrind’.
Al vraagt dat mij meer lijdensmoed,
Och, alle lijden is mij goed,
Omdat ik daardoor U gelijk
En dit de weg is naar uw Rijk.
Ik ben gelukkig in mijn leed,
Omdat ik het geen leed meer weet,
Maar ’t alleruitverkorenst lot,
Dat mij vereent met U, o God.
O, laat mij hier maar stil alleen,
Het kil en koud zijn om mij heen,
En laat geen mensen bij mij toe;
’t alleen zijn word ik hier niet moe.
Want Gij, o Jezus, zijt bij mij,
Ik was u nimmer zo nabij,
Blijf bij mij, bij mij, Jezus zoet,
Uw bijzijn maakt mij alles goed.
Gerard David schildert de doop van Jezus in 1508. Vader, Geest en Jezus, de geliefde Zoon op een lijn. Op de zijpanelen (hier niet) staat de schenker, Jan de Trompes (en zoon), een belangrijk baljuw, schepen en ontvanger-generaal (Oostende, Brugge en Vlaanderen).
VI
Hans Maat (° 1968, Vlaardingen, Nl.) is een theoloog van de Protestantse Kerk in Nederland. Hij behoort tot de evangelische richting die zich graag charismatisch uitdrukt. Hij heeft bijgedragen tot de muziekband Sela, die jongeren wil begeesteren. Nu we geroepen worden op onze plek werk te maken van de eenheid van de Kerken, een eenheid gegrond in de Christusontmoeting, vraagt Hans Maat aandacht in 2013 voor dat samenwerken. Dat de oecumene alle religies tot vredevol ontmoeten noopt en tot het uitdragen van vrede, is een volgende stap.
BRENG ONS SAMEN
U roept ons samen als kerk van de Heer,
verbonden met U en elkaar.
Wij brengen U lof, geven U alle eer:
eendrachtig, veelstemmig en dankbaar.
Jezus is Gastheer en nodigt ons uit:
waar Jezus woont voelt de liefde zich thuis!
Jaag naar de liefde, de vrucht van de Geest
die alles gelooft en verdraagt.
Streef naar de gaven die God aan ons geeft:
veelkleurig, verschillend en dienstbaar.
Eenheid en waarheid ontmoeten elkaar:
liefde brengt samen, verbindt en aanvaardt.
Breng ons samen, één in uw naam.
Ieder is welkom hier binnen te gaan.
Samen, één door de Geest;
verbonden in liefde, die U aan ons geeft.
U roept ons samen voor Woord en gebed,
als deel van uw kerk wereldwijd.
Wij bidden om vrede, verzoening en recht;
gebruiken met vreugde de maaltijd.
Wij breken het brood en verstaan het geheim,
om samen uw kerk en van Christus te zijn.
Wij belijden één geloof en één Heer;
zijn geroepen tot één hoop, tot uw eer.
Heer, geef vrede die ons samenbindt.
Vader, maak ons één!
In 1938, het jaar van de ‘Kristallnacht’, schilderde de Jood Marc Chagall de ‘Witte Kruisiging’. Je merkt het o.a. aan de joodse gebedskledij om Jezus’ middel. Langs alle kanten zie je hoe de wereld van de gekruisigde bestookt wordt. Enkel boven het kruis zie je de droefenis van de aartsvaders en Rachel, gestalten die aan zijn zijde staan. Je ziet vluchten en angst. Het omgekeerde van oecumene. Het heilige, de boekrol, ligt in de sneeuw. Een synagoge en huizen branden. Toch is Jezus, de gekruisigde, de kern hier. Na een tijd van verguizing van Kerken onderling, hebben velen ontdekt dat deze gekruisigde ons over verschillen heen één maakt.
VII
Jan Mul (° 1941, in de buurt van Breukelen, Nl.) was eerst timmerman, werd docent bouwkunde en dichtte vanaf zijn 18 jaar. Hij berijmde onder meer de ‘Geneefse psalmen’ uit de Reformatie (16de eeuw) in Zingend door de tijd. Hier lees je het grootste deel van zijn verdichting van Jezus’ opdracht in de tempel (2018).
JEZUS’ OPDRACHT IN DE TEMPEL
Geen schriftgeleerde was er bij,
om iedereen te laten weten,
dat nu gebeurde wat God zei,
dat dit Kind Zoon van God zou heten.
Geen koning heeft zich laten zien,
hier viel niets koninklijks te groeten,
die arm als Job was bovendien,
wie wil er nu zo'n kind ontmoeten?
Maar even later: kijk, daar kwam
een man die zag wat zij niet zagen,
die 't kind van d' ouders overnam
en het op handen heeft gedragen.
Hij loofde God om wat hij zag;
de zoon van God als mens geboren
van 't Kind dat in zijn armen lag,
liet hij Gods Woord aan ieder horen.
Hij sprak van licht en heerlijkheid,
door 't Kind dat zonder schuld wou lijden
God toont zijn liefde wereldwijd
in 't grootst geschenk van alle tijden.
Tussen 1615 en 1620 schilderde Cornelis de Vos voor de predikherenkerk in Antwerpen (Sint-Paulus) de Opdracht van Jezus in de Tempel. Het behoort daar tot de Rozenkransreeks. Je ziet de ouders, Simeon en Hanna, de tortelduifjes als offer…
VIII
Hans Andreus (Johan W. van der Zant, Amsterdam 1926 - Putten 1977) was in de wieg gelegd voor het schrijven en het dichten. In Geen kerstcantate, in deze reeks van de gedichtenlaan in de Sint-Janskerk bij de tijd van Lichtmis aankomend, stelt Hans Andreus een vraag over het licht, heeft het niet koud? Hoe kan dat beter?
Geen kerstcantate
Niet alleen in het holst
van de nacht van het jaar,
iedere dag van het jaar
heeft het licht het koud.
Het vraagt om geen engelenstemmen,
het hongert naar
een beetje gerechtigheid
aan deze kant van de tijd.
En dromen doet het ook niet van
eeuwig hemelse zomers
in en om het vaderhuis,
het hunkert naar
aardse dagen ooit
zonder marteling en moord,
het licht dat van puur licht
kind is en woord.
Hans Andreas getuigt van zijn droom voor de mensheid, voor de wereld. Hij doet het met enige matiging: ‘ooit’, ‘een beetje’… Toch is de toonzetting er een van iemand die de droom niet opgeeft, die ons allen oproept om stappen naar Gods droom toe te zetten. Dat had Frederik van Eeden ook begrepen, toen hij nabij Bussum de leefgemeenschap Walden stichtte. In Haarlem gedenkt een monument over De kleine Johannes hem: Johannes, elfje Windekind en hondje Presto.
IX
Catharina Visser (1932-2015) was verbonden aan Nederlandse kernen die spiritualiteit en zingeving belangrijk vonden. In een interview met Lucette Verboven (Vlaamse televisie) getuigde ze: een vriendin zei ooit tegen mij ‘Jij bent een troostvogel.’ En Catharina Visser reageerde: ‘Ja, wat is troost? Troosten is een subtiele zaak. Soms moet je spreken, soms zwijgen, soms strelen. Ik doe het op een andere manier, ik schrijf. Ik wil de mensen in hun eenzaamheid troosten’. Met haar dichtwerk probeerde ze op jacht te gaan naar de tweede werkelijkheid. Die tweede werkelijkheid was voor de meditatieve vrouw het ‘hart’ dat ons in het diepste aanspreekt. Ze toont het hier met het beeld van het licht, de herberg, de pelgrims, wij, bij Lucas herders, bij Matteüs wijzen. Lichtmis is niet ver.
HERBERG IN ZICHT
De kaarsrechte weg achtergelaten
paden gezocht door velden van hoop
verdoold in moerassen van twijfel
verstrikt in een oerwoud van vragen
dan, om een bocht, valt er licht
er is een herberg in zicht.
Welkom in de herberg van de vrede
rust in vertrouwen, zegt de waard
verfris je aan de bronnen van het inzicht
verwarm je aan de lichtgloed van de haard
en voed je met het brood van de ontmoeting
en groet de pelgrims die hier zijn vergaard.
In de morgen een bries die je wekt
opstaan en verdergaan naar de einder
je hart openen, bedroefden troosten
je brood delen, vrede verspreiden
dan komt de herberg in zicht
van de Heilige van het licht
die je bij het vuur begroet
en je opneemt in zijn gloed.
Glasraam (ca. 85 m²) ontworpen door Chagall (1974-1976) in de Chapelle des Cordeliers (Sarrebourg in de Vogezen). Anders dan het doek De witte kruisiging beeldt dit de vrede uit met de levensboom en een paradijselijk-Bijbelse visie. Het tekent en kleurt de vrede in. De levensboom (bloemen) is het centrum (met het scheppingsverhaal van Genesis). Driemaal zie je de Christusfiguur: bovenaan links gekruisigd, bovenaan centraal als verkondiger van het rijk Gods (de bergrede, 'gelukkig de vredestichters', onderaan links zijn intocht in Jeruzalem op een ezel. Wie goed kijkt zal in het midden rechts nog de vredesprofetie van Jesaja ontmoeten (Jes. 11,6-10). Rechtsboven de Thora met de tien geboden.
X
In zijn aandachtig Liedboek (1980) vinden we het geestdriftige lied Licht dat ons aanstoot, een tekst van Huub Oosterhuis (+ 2023) die in vele liedboeken kwam. Vuur, genade, vaderlijk licht en licht als kind in mij, dat licht overwint de duisternis. Zullen we in de Vastentijd die nu komt in ons en in onze omgeving meer ruimte maken voor het licht al ijkplaats in ons leven, het licht dat onze Heer is, ultiem woord van Hem die leeft?
LICHT DAT ONS AANSTOOT
Licht dat ons aanstoot in de morgen,
Voortijdig licht waarin wij staan
Koud, één voor één en ongeborgen,
Licht overdek mij, vuur mij aan.
Dat ik niet uitval, dat wij allen
Zo zwaar en droevig als wij zijn
Niet uit elkaars genade vallen
En doelloos en onvindbaar zijn.
Licht, van mijn stad de stedehouder,
Aanhoudend licht dat overwint.
Vaderlijk licht, steevaste schouder,
Draag mij, ik ben jouw kijkend kind.
Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen
Of ergens al de wereld daagt
Waar mensen waardig leven mogen
En elk zijn naam in vrede draagt.
Alles zal zwichten en verwaaien
Wat op het licht niet is geijkt.
Taal zal alleen verwoesting zaaien
En van ons doen geen daad bekijft.
Veelstemmig licht, om aan te horen
Zolang ons hart nog slagen geeft.
Liefste der mensen, eerstgeboren,
Licht, laatste woord van Hem die leeft.
In een artikel van Henk Jongerius, dominicaan en dichter, gebruikt hij dit beeld bij het kerklied op tekst van Huub Oosterhuis. Henk Jongerius nodigt ons uit om ons door het Licht, laatste woord van Hem die leeft, te laten aanstoten, niet door de duisternis. Daar valt niets te rapen dan vernietiging.
Terug naar het begin
Herfst 2023
I
De Zweed Harry Martinson (1904-1978) won in 1974 een gedeelde Nobelprijs voor literatuur. Zijn poëzie die de dauwdruppel en de kosmos samen rijmt wordt aangehaald. Hij kreeg hierna nogal wat perskritiek te verduren. Het maakte hem erg depressief. Biografen stellen dat hij zich voornamelijk door die kritiek het leven benam. In 1974 werd hij bij ons door Vic Claes opgemerkt (De Dietsche Warande en Belfort, december 1974). Martinsons Credo verscheen er in vertaling. Harry Martinson herinnert ons aan onze kwetsbaarheid, eveneens aan ons geloven, een kwetsbaar en toch sterk geloven.
CREDO
De wereld is vol vanzelfsprekendheden,
verwaarloosde kernen
zekerheid van diepere aard
dan ons valse, verwarde leven.
Er is een wereld van trouwe aarde
vol rozen die graag sterven,
vol golven die graag slaan,
vleugels die graag vliegen,
pijlers die graag schragen,
tijden en daken dragen,
wijd en lang.
Er is een zee waar geloof ontstaat
steeds opnieuw als vissen.
Een bos waar vertrouwen groeit
als pasgebotte blaren.
Wat zou het baten droef te treuren
als alles in zijn oergrond al
verdoemd was en verloren.
Wat zou het baten schuld te voelen
als alles buiten ons, als diep de bodem
tegen zichzelf een misdaad was.
De overhandiging van de gedeelde Nobelprijs voor Literatuur 1974
in Stockholm door koning Carl XVI Gustaf, koning van Zweden.
Onderaan het graf van de auteur en zijn vrouw, nabij Stockholm
II
Willem Barnard is de auteursnaam van Guillaume van der Graft (Rotterdam 1920-Utrecht 2010). Hij komt uit de reformatiegezindte en ging later over naar de Oud-katholieke Kerk van Nederland, een boeiende maar vrij kleine groep. Uit zijn pen vloeiden veel gedichten en kerkliederen. In 1999 schreef de auteur in gedichten de wens uit dat uit veel duisternis zin lichten zou. In een van die gedichten, dat er een zin zou zijn, flitst Jezus’ licht met het Hubertushert even. Zouden wij dat Licht wel zien in de snelvaart van de nijverheid, de technologie, het amusement en de consumptiedrang? Of was het hert enkel een voorbijgaande schicht van een juweel van een zin? Hopelijk niet, zegt Barnard. Die snelvaart moeten we voorbij.
dat er een zin zou zijn
ofschoon men loochent
dat er een zin zou zijn, dat er
een zin zou schuilen in
het kreupelhout, het struikgewas
van taal en tijd, een zin
die mij ontsnapt, schuw en voortvluchtig
als een Hubertushert
het oog alert van de jager,
een zin van jewelste, jawel,
een juweel van een zin
(laat ik toch onvoorzichtig zijn), dat er
ijskoud een waarheid is,
van de verblindende bergen mij
aanstarend, maar in mijn laagland
niets dan verwaterde waarheden, dat er
een ja ligt gestenigd
onder het eindpuin,
en dat ik rennende
binnen mijn bloedsomloop
daaraan voorbij moet gaan.
Je ziet de gekruisigde Jezus wel in het gewei van Hubertus. De gravure hoort thuis in het Boymans Van Beuningenmuseum (Rotterdam). Ze draagt twee heiligen in de titel: Eustatius (Eustachius) en Hubertus, waarrond hetzelfde verhaal verteld werd. De gravure is van de hand van Cornelis Meyssens, 1666.
III
In 1966 dichtte zanger Will Ferdy (= Werner Ferdinande, Gent 9 maart-Antwerpen, 8 november 2022) dit lied. In 1970 was hij de eerste bekende Vlaming die openlijk uitkwam voor zijn homofiele geaardheid. Als zanger werd hij een icoon met zijn kleinkunstliedjes, vergelijkbaar met grote buitenlandse zangers zoals Ch. Aznavour. Op 17 november 2013 gaf hij zijn afscheidsconcert. Dit lied is zijn danklied, zijn bezinning, zijn gebed voor levenden en doden die voor hem belangrijk zijn, tot hoever zijn geheugen gaat. Misschien herkennen we ons in deze belijdenis, denken we aan allen die ons bezielen en bezield hebben, ook de man van tweeduizend jaar geleden en zijn kring?
BELIJDENIS
Voor elk moment, waarop je mij hebt blijgemaakt,
voor elk verdriet, waarvan je mij hebt vrijgemaakt,
voor elke keer, dat jij bij mij vertrouwen zocht,
voor elke schakel die ons binden mocht
zeg ik dank.
Voor elk lief woord, dat zacht over je lippen kwam,
voor al het kwaad, dat jij mij uit het hart ontnam,
voor elke gunst, waarvoor je stil gebeden hebt,
voor elke pijn, die jij voor mij vermeden hebt,
zeg ik je dank.
Ik heb je lief, voor al wat je vergeten hebt,
voor elke dag, die jij aan mij gegeven hebt,
voor elke blijk van trouw en van genegenheid,
voor elk geheim, geheiligd door verzwegenheid.
Voor elke hoop, die ik bij jou heb uitgedoofd,
voor elke vreugd, die ik van jou heb weggeroofd,
voor elk verwijt, dat uit mijn mond heeft pijn gedaan,
voor elke vrees, die ik jou ooit heb aangedaan,
voor elke smart, die jij door mij hebt uitgestaan,
voel ik zo'n spijt, voel ik zo'n spijt.
voor elke keer, dat jij mij nog ontroeren zult,
of door je zachte trouwe blik beroeren zult,
voor elk gebaar, waardoor je mij vervoeren zult,
zeg ik je dank, zeg ik je dank, zeg ik dank.
Deze weken kleuren bloemen en planten de dankbare herinnering, en soms ook de spijt voor woorden die niet meer gezegd konden worden, gebaren die geen tijd meer kregen. De twee bewegingen van ons gemoed geven de mensen van voorbij, zoals Hanna Lam ze noemt, een blijvende gestalte. Zo zijn ze ook de spiegel van een diep verlangen naar leven en liefde, over lijden en sterven heen.
IV
Anton van Wilderode dichtte over de Tenhemelopneming van Maria in 1954. In 609 werd in Rome het Pantheon aan Maria en de martelaren toegewijd. Het is een van de draden die leidden tot het huidige feest van Allerheiligen in het Westen, een opdracht van Lodewijk de Vrome.
Maria, moeder die zijt scheep gegaan
en op een wolk van engelen weggevaren,
Gij hebt Uw stad Jerusalem zien staan
in 't zilver der olijven en der maan
terwijl de dagen nog vol meimaand waren.
Gij zaagt van boven hoe de aarde was
in het rumoer en het zoet groen der kruiden,
de duinenrij van bevend struikgewas,
de heuvelen van Betlehem vol gras
en ieder venster bedelend naar het zuiden.
Doch binnenskamers wist gij het gevecht
met het verdriet dat 's avonds plaats komt nemen
aan ieder vuur, in ieder bed zich legt;
de dode namen die geen mond meer zegt
maar die het huis nog roept met alle stenen.
Gij hebt uw kind zien gaan in ’t morgenlicht
gelijk men gaat voorgoed, snel en bewogen
door nieuwe dingen; en het vergezicht
schoof met een kim van koren schielijk dicht
boven zijn kinderbeeld dat wegzonk uit uw ogen.
En gij liept eenzaam zonder toeverlaat
de wegels op waar nog zijn stappen bloeien,
de kamers vrezend zonder zijn gelaat
in 't ledig huis waar het verleden staat
gelijk hoog water dat niet af wil vloeien.
Misschien met heimwee zijt gij door de poort
tot voor de zetel van uw Zoon gedragen
en hebt het zevenvoudig koor gehoord
dat u zijn hulde zong en welkomwoord
terwijl de zeven hemelen u zagen.
Tweeduizend jaar geluk konden u niet
de wereld van beneden doen vergeten,
de stortzee van het menselijk leven schiet
met scherpe zoutkristallen van verdriet
nog altijd langs uw moederlijke rede.
Anton van Wilderode dicht in 1954 vanuit een heel traditionele beeldvorming (het schema van beneden naar boven: (aards/hemel) over de Tenhemelopneming van Maria.
Wat wij vooral kunnen zien: de openheid naar de schepping en naar ons toe vanuit het ons overstijgende (de goddelijke sfeer, alfa en omega, begin, einde en voortdurende bezieling) én die verwachting van ons uit. Dat hebben veel schilders in beeld gebracht, onder andere Francesco Botticini. Die schilderde in 1475 op hout een Tenhemelopneming van Maria met engelen en heiligen. Onderaan zie je de heilige eerste kring rond haar zerk. Die staat vol witte bloemen, symbool voor zuiverheid, maagdelijkheid, bruid-zijn. Boven zie je engelen en heiligen, en centraal Maria die haar Zoon weerziet, Christus, alfa en omega (Openbaring 22, 13).
V
Al wat sterft zal bloeien, het is ons geloof. Denkers en dichters van alle tijden hebben voor dit geloof beelden gezocht. Waarom? Omdat hun kwetsbaar vertrouwen beelden en metaforen nodig had om hun verlangen naar het absolute en naar het eeuwige uit te drukken, om wanhoop af te wijzen. Wanhoop miskent de zin, ze kan ons verlangen niet uitleggen. Deze gedachte heeft ook cabaretier Toon Hermans (1916-2000) gedragen.
De bomen komen uit de grond
en uit hun stam de twijgen.
En iedereen vindt het heel gewoon
dat zij weer bladeren krijgen.
We zien ze vallen naar de grond
en dan opnieuw weer groeien.
Zo heeft de aarde ons geleerd
dat ál wat sterft zal bloeien.
Deze samenhang van geloof en beelden uit de natuur toont priester Guido Gezelle (1830-1899) ons eveneens. De metafoor helpt ons over de overoever te spreken. Maar ook van de apostel Paulus wist Gezelle dat wij geen concrete beelden hebben van deze overoever van ons leven. Zijn gedicht over de vallende bladeren in de herfst (oktober 1894) is breed gelezen geweest, zeker deze strofe: niemands leven gaat verloren, is verspild (=zal te kwiste gaan).
Gij, blaren, rust in vree,
't en zal geen een verloren,
geen een te kwiste gaan
voor altijd: hergeboren,
die dood nu zijt,
zal elk van u, dat viel,
de zonne weêr ontwekken,
zal met uw groene dracht
de groene bomen dekken,
te zomertijd.
De groei van nieuw leven, hier dankzij fotograaf Danillo, bestand: Arboles de la Plaza Rodriguez Pena (JPG), een foto uit het arboretum van Buenos Aires, januari 2013.
VI
Anton van Duinkerken (prof. dr. W. Asselbergs, Bergen op Zoom 1903-Nijmegen 1968) is een vooraanstaand katholiek intellectueel geweest in Nederland. Hij heeft bij onze noorderburen veel betekend voor de emancipatie van de katholieken. Hij was ook zeer begaan met de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland. Voor zijn essays, gedichten en ander uitgegeven werk kreeg hij de hoogste onderscheidingen. Ook kreeg hij een eredoctoraat van de Leuvense Alma Mater. In het politieke landschap van het interbellum en de bezetting koos hij voor de democratie. Hij werd enkele maanden als gijzelaar opgesloten door het bezettingsbestuur. Het gedicht Hierna werd ‘ter dankbare herinnering’ aan de aanwezigen bezorgd tijdens de uitvaartdienst op 31 juli 1968. Hierin toont hij onder meer dat het uiteindelijk heil en het aards heil geen afgescheiden werkelijkheden horen te zijn.
HIERNA
Wanneer mijn werk gedaan zal zijn,
mijn adem stil, mijn ogen dicht,
geneest mij van de laatste pijn
dit nooit verloren vergezicht:
Er leeft een God, die alles schiep
wat zichtbaar en onzichtbaar is,
die mij tot zijn aanschouwing riep
uit ondoorgrondbare duisternis.
Voorafgetekend loopt zijn pad
dwars tegen mijn begeerten in,
doch die ik 't liefst heb liefgehad
gaf aan mijn heil zijn eerste begin.
Bergen op Zoom houdt de herinnering aan Anton van Duinkerken alvast levend. Het standbeeld kijkt naar de kerk van de geleerde dichter en taalkundige. Het begin van het gedicht Hierna zie je op de bronzen plaat.
VII
Pieter G. Buckinx Kortessem 1903-Jette 1987), ambtenaar, was redacteur van De Dietsche Warande en Belfort. Hij huldigde een klassieke dichtstijl en het leven vanuit een religieuze bezieling. Zijn Adventsgedicht verscheen in de bundel bijna aan de grens uit 1975.
Advent
Soms staat er een muur tussen u en mij,
hij klimt als een ring van mist
langs de decemberschimmel van de winterslaap.
Dan worden de uren trager en kouder,
wij kunnen elkander niet raken,
er huilt iets in ons, de vleermuis
van het verdriet hangt aan de dakgoot
van het huis waarin wij heen en weer gaan
als blinden, met tastende handen.
De honden klagen aan het tuinhek
in de doodskou van december.
O Morgenster, breek door het donker
en graas de schimmel van de winterakker,
begraaf de twijfelkoorts. Klokken en vogels,
roep mij wakker.
De morgenster is hier een symbool. Ze kan staan voor Maria, die we ook als Stella Maris, ‘Sterre der Zee’ ontmoeten op vele plaatsen en in litanieën. Hier staat ze voor Jezus, die zijn leven geeft voor het wel zijn van de mensheid. Hij breekt in het donker door.
VIII
Willem de Mérode (Willem Keuning, 1887-1939) debuteerde in het protestantse blad Ons Tijdschrift en schreef later in Opwaartse Wegen. Hij is een van de belangrijke jong-protestantse dichters tussen beide wereldoorlogen. Hij werd toen ook een tijd vervolgd en bestraft vanwege zijn geaardheid.
MADONNA VAN QUINTEN METSIJS
Blond zijn uw haren, en uw handen
zo vroom en teder gelijk het gras
dat van de zon beschenen was
een lentemorgen als de landen
het huiveren van de witte dauw
afschudden, en het zuiver gloeien
van ’t voorjaar in zich voelen vloeien
en stil zijn onder ’t diepe blauw.
Gij voelt in aandacht weggedoken,
hoe Gods seizoen is aangebroken
en reeds uw rijpen schuw begint.
Uw ogen zedig opgeslagen
bereiden zich de glans te dragen
die straks breekt uit uw stralend kind.
Kwinten (Quinten) Metsijs werd in Leuven geboren, wellicht in 1466. Hij wordt de laatste genoemd in de reeks van Vlaamse Primitieven. Hij werd zeer sterk gewaardeerd door de ons bekende christelijke humanisten van zijn tijd, zoals Erasmus, Gillis en Thomas Morus. In 1491 is hij opgenomen in de Antwerpse schildersgilde Sint-Lucas. Antwerpen wordt zijn woonplaats. Religieuze thema’s kapen zijn belangstelling, zoals deze biddende Madonna, Maria in gebed.
IX
Ida Gerhardt (Gorinchem 1905-Warnsveld 1997) behoort tot de meest bekende Nederlandse dichters. Ze promoveerde in de klassieke talen. Samen met M.H. van der Zeyde vertaalde ze het boek Psalmen in 1972. Ze werd onder meer onderscheiden met de P.C. Hooftprijs in 1979. Hier lezen we met haar het tweede deel van haar Kerstnacht in haar bundel Het Veerhuis (1946).
Kerstnacht, de kentering van 't jaar -
het huis besluit zijn vreugde-en-leed,
en 't schuwe denken aan elkaar,
nu elk de ander wakend weet.
Een vragen, zoekend in de nacht
doolt langs de kamers, gaat en keert -
hebben wij niet elkander zacht
en onverbiddelijk geweerd?
De sterren schuiven langs het raam,
buiten slaat traag het late uur;
een zelfde huis houdt ons tezaam.
Hoe kostbaar lijkt, hoe broos van duur
dit ene soms: bijeen te zijn, -
draagt ieder dan van dag tot dag
dit óók - dit heimwee en de pijn
om de gebroken vleugelslag?
Wij staren zwijgend in de nacht,
in deernis om elkaars gemis,
het hart dat hunkerend verwacht
wat zózeer onbereikbaar is.
Ida Gerhardt heeft het burgerlijk kerstfeest stellig gekend zoals de Deense schilder Viggo Johansen (Kopenhagen 1851-1935) het in zijn familiekring gekend heeft. Toch horen we bij haar evenzeer de pijn: hebben we wel oog gehad voor mekaar? Ons hart hunkert, maar met gebroken vleugelslag.
X
In 1936 schreef A.J.D. van Oosten een gedicht over de dag voor kerstmis. De protestantse auteur ( Delft 1898-Rotterdam 1969) bekeerde zich in 1931 tot het katholicisme. Hij was radicaal tegen het kapitalisme gekant. Anton van Duinkerken was zijn boegbeeld. De katholieke gemeenschap vond hij na een tijd ook te weinig bezield. In De dag beweegt, Baarn 1936 vinden we het gedicht De dag voor Kerstmis.
Vandaag zijn alle dingen vervuld
van liederen en zoete verhalen,
het is zulk een dag dat men al zijn schuld
aan de mensen en God wil betalen;
de wereld is in wit gehuld
de ziel in haar blankste dromen,
want Gij zult tot ons komen.
Wij hebben geen goud en geen mirre gereed
maar ons hart staat U te loven,
wij gaan maar in armelijke kleren gekleed
maar heffen ons leven naar boven;
dit is zulk een dag dat men zichzelf vergeet
nu Uw nadering is vernomen
nu Gij welhaast zult komen!
In Tervuren hebben we reeds vele jaren meegemaakt dat de vereniging Lions Club IJsedal in november en december vraagt voedselpakketten binnen te brengen op bepaalde plaatsen. De Sint-Janskerk is er een van. Die pakketten worden aan de mensen van Poverello bezorgd voor hun armen- en daklozenkerstmaal. In Antwerpen en elders gebeurt dit ook. Hieronder zien we het kerstfeest van Sant’ Egidio voor de hulpbehoevenden.
Terug naar het begin
Geloven 2023
I
Jean Pierre Rawie (Scheveningen, 1951) is een van de best gelezen Nederlandse dichters. In het sonnet Hoeveel al, uit Geleende tijd (1999), uit hij zijn onzeker geloof door toedoen van een somberder cultureel klimaat. Door de culturele nadruk op het ‘nu’, op macht, op verbruik, op de aandacht voor snufjes en vermaak, op techniek en winst, het kortste perspectief, gaat de vraag naar zin en naar echt perspectief achteruit. Hij voelt zich toenemend afgesloten van de cultuur en de tekens waaraan hij gehecht is. Enkel de maan en een wolkenveld, het zwerk, breken deze betekenisarme wereld nog wat open.
Hoeveel al
Ik kan op het meest eigene geen recht,
op wat mij geldt geen aanspraak laten gelden;
de zegeningen die ik amper telde
zijn allengs minder voor mij weggelegd.
Het wonder overkomt mij nog maar zelden
dat ik een zin op het bestaan bevecht.
’s Nachts waar ik rond: waaraan ik was gehecht,
Ik vind het in geen wegen, in geen velden.
Ik merk haast niet hoeveel al is verloren,
zo slinks en listig gaat het in zijn werk.
Waar ik een kerk wist, staan opeens kantoren.
Alleen ‘de klare maan, het drijvend zwerk’
blijven mij ongewijzigd toebehoren.
Ik sta te kijken. Maar ik sta niet sterk.
‘Ik sta niet sterk’ schrijft Jean Pierre Rawie, een gelovige die zich op dat moment graag zekerder voelt. Lijkt het niet op het verhaal van de ‘ongelovige’ Tomas in het eerste sluitstuk van het Johannesevangelie? Tomas wordt getoond als een volgeling die Jezus na diens dood niet meer gezien heeft. Is het verhaal van andere volgelingen die zeggen Hem gezien en gehoord te hebben wel juist? Tomas ziet Jezus dan en belijdt het hoogste geloof in Jezus, ‘Mijn Heer, mijn God!’. Dat is de bedoeling van de evangelist vanaf het begin. Hij schrijft immers in een gemeenschap die Jezus niet meer gezien heeft… Gelukkig zij die niet zien en toch geloven.
II
Flor Mielants (Antwerpen 1917-1989), alias auteur Herwig Hensen, was een talentrijk wiskundige. Hij verliet dit pad om succesrijk in de letterkunsten te gedijen: vooral poëzie en toneel. Tijdens zijn leven maakte hij geestelijke crisisperiodes door waarin hij als vrijzinnige onder meer voor de vraag stond wat religie en God wel betekenden. Hij ging daarbij uit van een sterk aangevoelde relationele band: alles is verband. In onderstaand gedicht, heel klassiek opgebouwd, gaat hij onder de titel Misschien op zoek naar de band tussen ervaring en ratio, denkend aan God en aan het Al. Als het leven zin wil hebben, dan is het goddelijk perspectief een antwoord, schrijft hij, maar alleen dan.
Als ik ja-zeg tot mijn leven
zeg ik dan ook ja tot God?
Kom ik, arm en prijsgegeven,
met mijn lof ergens aan bod?
Als ik, ondanks nederlagen,
met een troost mijn hart verblij
en nog iets maak van mijn dagen,
maakt ook God dan iets van mij?
Uit de stelligheid der teksten
heb ik nooit een roep gehoord.
(Kerken, heilige en behekste,
zegening en broedermoord).
Maar misschien is God de sterkte
(wegwijzer en bondgenoot)
die me bijsprong toen ik werkte,
en mij opvangt in mijn dood.
God, de zin achter de waarden
waar ik heimlijk op besta,
en de adem dezer aarde,
en de jubel van mijn ja.
Een andere invalshoek is die van wetenschapper-wiskundige Flor Mielants (Herwig Hensen). Hij voelt dat hij moet kiezen tussen een zin die hem laat jubelen, gelovend in een voltooiing in God, of in een zin die telkens weer neergaat in de dood. Net als Tomas twijfelt hij, want bewijzen ontbreken. Ten slotte is het een keuze. Dat brengt hem naast Tomas van het Johannesverhaal.
De ongelovige Tomas, geschilderd door Wouter Crabeth II uit Gouda, ca. 1628. Het schilderij bevindt zich thans in het Rijksmuseum, Amsterdam.
III
Jan Veulemans (Turnhout, 1928) is een Kempisch jurist en dichter. Hier lees je zijn uitnodiging tot Geloven, in 1975 verschenen in Elke dag leven. Hij ‘ondergaat’ de verandering van het moderne leven niet. Hij zoekt naar het relationeel patroon dat het heelal omvat, alle mensen evenzeer, en dat gevoed wordt door een zinstichtend Woord. Dat Woord breekt elke beslotenheid open, ook de dood als het einde. Gods horizon overstijgt alle grenzen, kent geen einde.
Geloven
Geloven is de schepping in verband zien
met ongeschapenheid,
de samenhang van uur en eeuwigheid,
van ziel en zand zien.
Geloven is verrukkelijk onmondig zijn,
blind zijn en zien, duizelen in het Woord,
het kind zijn dat de tijdeloosheid hoort
achter de dingen die kortstondig zijn.
Zich wonden aan de eeuwenoude vragen,
beurtelings blijdschap en verdriet zijn,
maar ieder uur van Iemand lied zijn: -
Geloven is de dood niet willen dragen.
De leeftijd van Paulus op dit doek, de studie-achtergrond van Paulus (de Joodse Wet) en vertrouwdheid met de filosofie in Athene zijn gelijkenispunten van deze apostel met Jan Veulemans, De dichter ontvouwt in weinig maar goed gekozen woorden hoe geloven en inzicht in het Al, hoe uur en eeuwigheid samen kunnen horen. Wij kunnen met de dichter voor geloven kiezen.
De apostel Paulus, geschilderd door Rembrandt Harmenszoon van Rijn rond 1633. Kunsthistorisch Museum, Wenen
IV
Guido Gezelle schonk ons in 1882 een zeer affectief en gelovig geladen gedicht. Bijna een lied! Een van de sporen naar God is de schoonheid van de natuur, haar wilde en onvervalste pracht. Net als bij Jan van Ruusbroec horen we hoe in zijn ziel als het ware het wonder van de bloem hem raakt als een aanraking door God, bron van warmte en schoonheid, Sc
heppende eerste oorzaak. Het is zijn danklied, natuurmystiek.
O wilde en onvervalste pracht
der blommen, langs de watergracht!
Hoe geren zie ik u, aangedaan
zo ’t God geliefde, in ’t water staan!
Geboren, arg- en schuldeloos,
waar God u eens te willen koos,
daar staat ge: en, in den zonneschijn,
al dat gij doet is blomme zijn!
’t Is wezen, ’t geen mijn oog aanziet,
’t Is waarheid, en ge dobbelt niet;
en die door u mijn hert verblijdt,
is enkel, zo gij enkel zijt!
Hoe stille is ’t! Er verwaait met al
geen bladje, dat ons storen zal;
geen rimpelke in ’t lief gelaat
van ‘t water, dat vol blommen staat;
geen wind, geen woord: rondom gespreid,
al schaduw, al stilzwijgendheid!
Dan, diepe, diepe in ’t water, blauwt,
half groen geblest, de hemelvout;
en, priemend hier en daar vergaat
een langgesponnen zonnedraad.
Hoe eerbaar, edel, schoon en fijn
kan toch een enkele blomme zijn,
die almeteens, en zorgloos, uit
de hand van heure Schepper spruit!
Door Hem, en door geen mensenhand,
lag hier een nederig zaad geplant;
door Hem, op dezen ogenblik,
ontlook het, en dien troost heb ik,
dat, blomme, gij mij bidden doet,
en wezen zo ik wezen moet:
aanschouwend en bevroedend in
elk uiterste einde ’t oerbegin,
den grond van alles; meer gezeid,
maar nog niet al: Gods eerstigheid!
O wilde en onvervalste pracht der bloemen langs de watergracht…, priester Guido Gezelle dicht dit lied in zijn Kortrijkse periode. De aandacht voor de natuur heeft hij van thuis uit meegekregen.
De keuze voor één foto toont maar een van de bloemen aan een vliet, die tot de geestelijke ontboezeming van Gezelle leidde.
V
Nicolaas Beets (Haarlem,1814 – Utrecht 1903) is eveneens welbekend onder het pseudoniem Hildebrand (Camera Obscura). Hij was een Nederlandse auteur, dichter, dominee en hoogleraar. In 1900 publiceerde hij dit gedicht dat het geruis van moerbeitoppen in bomen aan de overzijde van zijn huis als uitgangspunt neemt. In de Bijbel duidt het ruisen, een windstoot, weleens op het verschijnen van God. Ook het dalen van de vrede van God uit is een Bijbels thema. En verder proeven we psalmen en de zesde strofe van het Wilhelmus… Heel subtiel spreekt de tachtigjarige auteur ons aan met eenvoudige woorden, kleine wisselingen en herhalingen, grote taalkunst. In stilte luisteren wij.
De Moerbeitoppen ruisten
‘De Moerbeitoppen ruisten;’
God ging voorbij;
Neen, niet voorbij, hij toefde;
Hij wist wat ik behoefde,
En sprak tot mij;
Sprak tot mij in de stilte,
De stille nacht;
Gedachten, die mij kwelden,
Vervolgden en ontstelden,
Verdreef hij zacht.
Hij liet zijn vrede dalen
Op ziel en zin;
‘k Voelde zijn vaderarmen
Mij koestren en beschermen,
En sluimerde in.
De morgen, die mij wekte
Begroette ik blij.
Ik had zo zacht geslapen
En Gij, mijn Schild en Wapen,
Waart nog nabij
Dit type van bomen heeft predikant Nicolaas Beets voor ogen in zijn gedicht. Hij zag ze misschien niet in de tuin van zijn huurhuis in Utrecht, maar wel aan de overkant, op het Sint-Janskerkhof.
Vincent van Gogh (+ 1890) schilderde deze moerbeiboom in 1889 in Saint-Rémy, ten oosten van Arles.
VI
Jan Willem Schulte Nordholt (Zwolle 1920 - Wassenaar 1995) heeft belangrijke gedichten nagelaten. Hij was een historicus en prof. in de geschiedenis en cultuur van Noord-Amerika. In Verlegen met mijn God neemt hij het kritisch denken over de Bijbel (Renan en Strauss) heel ernstig : het onderscheid tussen mythe en geschiedenis, de rationaliteit. Toch toont de dichter dat eensporige rationaliteit ontspoort omdat de hele mens niet spreekt: het ‘hart’ wordt het zwijgen opgelegd, de totale mens ontbreekt, ‘mensen zo dwaas als ik’. Blaise Pascal (° 1623) had dat reeds opgemerkt.
Verlegen met mijn God
Ook ik kan wel als Strauss en als Renan
en zoveel andere verlichte heren
het vreemde fenomeen analyseren,
de fabels en parabels van de man
die door het koren liep in Kanaän.
Historisch is het ook wel te verstaan,
de oude mythe kan men er in horen:
een god wordt gaarne uit een maagd geboren,
doet wonderen en sterft zoals het graan
om als het graan weer op te staan.
Maar als ik door het pad naar voren schrijd
en om mij heen de arme stervelingen,
mensen zo dwaas als ik, de lofzang zingen:
'O Heer, uw bloed roept voor altijd
barmhartigheid, barmhartigheid'
dan ben ik niet verlegen met mijn God,
dan is hij vlak bij mij, dan weet ik zeker
dat hij mij aankijkt uit de donkre beker,
dan eet ik zijn genadebrood,
dan leef ik van zijn dwaze dood.
‘Verlegen met mijn God’? Het laat denken aan de wijze waarop niet-gelovige wetenschappers in de moderne tijd naar gelovigen keken en naar Kerken, die het wetenschappelijk denken niet aanvaardden. J.W. Schulte Nordholt behoort er niet toe, maar kent die neerbuigende kijk. Zelf heeft hij in 1956 de eerste academische studie in onze taal geschreven over een kwestie waar blanken wel verlegen om moeten zijn: de verdrukking van de ‘negers’ in Amerika. Toen, in 1956, was ‘neger’ nog geen beladen term. Zijn studie werd in het Duits en het Engels vertaald.
VII
Pieter G. Buckinx (Kortessem, 1903 – Jette, 1987) was dichter, essayist en rijksambtenaar. Voor zijn hele poëtisch werk kreeg hij de Staatsprijs in 1983. In 1961 publiceerde hij de dichtbundel De zevende dag. Hieruit komt het gedicht Vertrouwen. Albert Westerlinck schreef over deze dichter: in een tijd van verguizing, verstoffelijking en instinct (‘de wereldse nacht’) brengt Buckinx de boodschap van een gestileerde levenshouding, nobel personalisme in dienst van de schoonheid. Ik ben de bedelaar, zegt de dichter. Maar wie zal God voor mij zijn? Bron, Rots, Oerland?
Vertrouwen
Gij zijt de rots en de bron,
de koele dauw op het gras.
Gij zijt de morgenzon
op het koren, de bloemen, het vlas.
Maar ik ben de bedelaar
die aan de straathoek staat.
Ik druk als Veronica
het zweetdoek op uw gelaat.
Ik ben de nagel, de lans,
ik ben de traan in uw oog,
maar ik klim in de blauwe gloed
van het Pinkstervuur omhoog.
Dan kraait de morgenhaan.
Ik stijg uit mijn wereldse nacht
naar het land waar de zon en de maan
tegelijk aan de hemel staan.
Reeds zie ik het morgenrood
in het dal, op de stroom en de brug.
Ik breek uit de moederschoot
en keer naar het oerland terug.
In het gedicht Vertrouwen klinken veel Bijbelse klanken door en namen die ons vertrouwen in God in taal willen duiden : God als de Alfa van de schepping en de Omega van de voltooiing, God als altijddurende uitnodiging naar alles en allen om de eigen plaats in te nemen in het kosmisch verband, God als onze Heer, mijn schild en mijn betrouwen. En hoezeer we ook als bedelaar en biddend tot God komen, kijken we uit naar de uitkomst, soms in beelden van de schepping en de paradijselijke tuin.
De zes scheppingsdagen, Hildegard van Bingen (ca. 1150)
VIII
Freek van Leeuwen (Leierdorp 1905 – 1968) was de zoon van een orgelbouwer. Hij maakte de crisis van het kapitalisme in de jaren dertig mee, de tweede Wereldoorlog, de holocaust. Hij schilderde en werd een geëngageerd dichter toen die stijl even ‘over’ was. Hij zag het Woord, Gods Woord, zoals Henriëtte Roland Holst van der Schalk: …er is een Woord, dat eeuwiglijk zal duren, en wie ’t verstaat, die is niet meer alleen. In Eens zal het Woord niet langer duister zijn, een gedicht uit de bundel De kruistocht van de bedelaar brengt van Leeuwen verwachting en hoop tot leven.
Eens zal het Woord niet langer duister zijn.
Dan splitst het zich oneindig in atomen.
En wordt tot kracht, die wereld-oude dromen
Vormgeven zal en zal tot wekker zijn.
En ’t zal als in het eerst beginnen zijn:
Het Woord wordt God en is in God volkomen.
En dichters zullen de verkonders zijn
Van de Mysteriën aan Gods mond zelf ontnomen.
Dan breekt de ban van haat en bloed en pijn.
En over ons zal de erkenning komen,
Hoe diep wij alle’ aan alles schuldig zijn.
Heer – laat ook mij een van de zangers zijn,
Die op het puin van Babylon en Rome
De bouwers van het komend Godsrijk zijn.
De keuzes die Freek van Leeuwen in zijn eerder korte leven gemaakt heeft sluiten nauw aan bij de geest van het Magnificat van de Lucaanse Maria : ‘heersers stoot Hij van hun troon,…’. Ontvoogde vromen vinden genade in Zijn ogen en krijgen de plaats die hen toekomt in het komend Godsrijk. Het doek Magnificat is van de Italiaanse Flora Lalli.
IX
Johan Daisne (Herman Thiery, Gent 1912 – 1978) leefde ‘op de drempel van de Kerk/kerk’. De Kerk ontmoet hij als niet-gedoopte gelovige. Zijn stijl is anders dan de lyrische ontboezeming van een Bruiloftslied zoals bij Ad den Besten:
De Heer en zijn gemeente,
de bruidegom en zijn bruid:
één bloed en één gebeente
binnen elkanders huid.
De liefste onzer dromen
deelt met ons brood en wijn;
Hij deed de zomer komen
waarin wij zalig zijn.
Daisne dicht zijn geloven biografisch, sprekenderwijs: het Waarom ervan.
Waarom ik gelovig ben,
ik die niet naar de kerk ga,
omdat ik daarin niet gedoopt ben,
maar die vaak voor haar poort sta
en me één voel met hen
die daar zoeken en vinden gena?
Ik ben gelovig omdat
ik een heilige moeder had:
omdat ik me herinner ’t kind
dat hartstochtelijk heeft bemind;
omdat ik trots ben op een zoon,
en me herinner al ’t schoon
waar mijn rede geen reden voor vindt.
Ik ben gelovig omdat
ik zoveel pijn heb gehad,
en ik langzaam heb verstaan
dat het lot ons moet slaan
opdat een goddelijk graan
de oogst zou zijn van al wat
slechts beproeving ons leert
Ik ben gelovig, mijn Heer,
omdat mijn arme verstand,
in dit heerlijke vreemde land,
ten minste begrijpt: er is
een wonderbaarlijke geheimenis,
en dat ze U is en groot –
de zin van leven maal dood!
De gotische stijl die het witte licht in vele kleuren breekt en laat binnenstromen, én evenzeer naar de Allerhoogste verwijst via het ranke stel zuilen en de omhoog leidende gewelfbogen, zoals in de kathedraal van Amiens, genoot de voorkeur van Johan Daisne. Op de drempel van de Kerk, en op eigen wijze in de kerk voedde dit zijn ziel.
X
Michel van der Plas (’s Gravenhage 1927 – Leidschendam 2013), pseudoniem voor Ben(-jamin) G. F. Brinkel, was een groot Gezellekenner, dichter en journalist. In die functie heeft hij het Tweede Vaticaans Concilie gevolgd en van commentaar voorzien. Hij ontving veel eerbewijzen in de Lage Landen, onder meer een eredoctoraat (Katholieke Universiteit Nijmegen, 1991). Dank U, Vader van ons leven publiceerde hij in De kleine bundel, 1981
Dank U, Vader van ons leven
Dank U, Vader van ons leven
en ons zozeer toegewend
dat U, eeuwig, hoog verheven,
elk van ons bij name kent.
Dank U, dank U, Heer der Heren,
dat U onze Vader bent.
Dank U, Christus, met ons lijden
en de dood zozeer begaan,
dat U ons daarvan bevrijdde
met een mensenlichaam aan.
Dank U, dank U, Jezus Christus,
broeder-God in ons bestaan.
Dank U Geest, voor alle gaven
aan ons hart en ons verstand;
die ons hoop geeft op de haven
van ons ware vaderland.
Dank U, dank U, Geest van liefde,
voor het vuur dat in ons brandt.
De Heilige Drie-eenheid, aan wie Michel van der Plas zijn dank betuigt, wordt hier op een preekstel voorgesteld in de Maria van Jessekerk, Delft.
Foto LooNL, 2006
Terug naar het begin
Zomer 2023
I
Anton van Wilderode (1918-1998) is het pseudoniem van Cyriel Paul Coupé. Hij was een Vlaams priester, auteur, dichter, classicus, leraar, vertaler en scenarist. Het gedicht De Pelgrim is ontstaan in 1967 als een Mariagedicht. Het Brabant waarin de pelgrim rondwaart, verwijst naar de streek tussen Zoniën en Halle, de streek van Jan van Ruusbroec. Hier is de pelgrim nooit weggeweest. Hier heeft de mystiek gebloeid. Hier nodigen veel kleine kerken uit tot stil toeven, gebed, delen van het brood en vrede.
Ik ben eeuwen al onderweg
door dit landschap van aarde en gras.
Ik heb in uw weiden geslapen,
In de bedden van Brabants vlas.
Ik was de eerste die ’s morgens
de bons van de klokken hoorde,
de laatste die slapeloos lag
in de nacht zonder wolken of woorden.
Ik stond op de blauwe vloer
Van uw kleine kerken vol kaarsen,
een man uit een andere tijd
met kovel en korte laarzen.
De pelgrimsstaf die ik droeg
met veldkruik in top gebonden
was een kruk, was een houten kruis
of een stok voor de blaffende honden.
De hand aan de klink, mijn groet
in de naam van de Heer gesproken, -
at ik het barmhartige brood,
bij de deurposten haastig gebroken.
De dorsvloeren van het dorp,
de schuren vol hooi gereden,
de kamers waarin men praat
waren warme plekken van vrede.
***
Bernard Spaapen s.j., houtsnede van het hoofd van Jan van Ruusbroec hier op postkaartformaat afgedrukt. Dergelijke postkaarten hoorden bij de christelijke Pelgrimsbeweging, een culturele beweging waartoe belangrijke kunstenaars zoals Timmermans, Walschap, Gijsen... behoorden, die tussen 1924 en 1931 nadrukkelijk opkwamen voor zingeving in een onttoverde wereld. Hun tijdschrift heette ‘De Pelgrim’(tentoonstelling in het KMSKA tot 3/9). Jan van Ruusbroec was een uitverkoren voorbeeld van dat christelijk ideaal en van dat pelgrimerend op weg zijn in zijn veertiende eeuw. De tekst onder de prent komt uit zijn rijp doordachte ‘Spieghel der eeuwigher Salicheit’ (1359).
II
Pelgrim van Wilderode gaat naar de Katsberg. Op de berg in Godewaarsvelde (Frans-Vlaanderen) staat een cisterciënzerabdij onder de bescherming van de Heilige Maria ten Berge. Anton van Wilderode komt uit het vlakke Waasland, bekend voor de schurkenstreken van de vos Reinaert. Met gevoel voor de sfeer die bijzondere oorden uitstralen, verwoordt hij zijn verlangen en zijn tocht naar een echte levensbron, genade. Die vindt hij op de weg naar deze abdij: op de weg naar de top van de Katsberg (=et usque ad montem Cati) in Frans-Vlaanderen.
Ik kwam uit de vlakte, ik klom
ik zag het land rommentom
et usque ad montem Cati,
de zon die door herfstdraden zwom
verscheen en verdween weerom.
Ik liep door een land van genade.
Ik kwam uit de verte aan
ik wilde nog verder gaan
et usque ad montem Cati,
de beeweggebeden gedaan
bij Maria ten Berge staan
terecht in een land van genade.
Ik kwam in het oude sticht
dat hoog op de heuvel ligt
et usque ad montem Cati,
septembernamiddaglicht
voor een eindeloos vergezicht
opeens op een land van genade.
***
De abdij van Katsberg, Mont des Cats, is een trappistenabdij met een lange, soms onderbroken geschiedenis. Ze behoorde voor de Franse Revolutie tot het Vlaamse landschap. Na de grondige revolutionaire verstoring en afbraak hernam het abdijleven tijdens een ongemakkelijke periode. Vandaag is deze abdij, die in Frans-Vlaanderen ligt, niet ver van onze grens, niet enkel bekend om de cisterciënzer spiritualiteit, maar ook omwille van bier en zuivel. De gemeenschap wil immers zelfbedruipend zijn. Hier zie je oud-abt, nu bisschop van Gent Lode Van Hecke, met de nieuwe en tiende abt, dom Marie-Bernard (in het midden). Lode Van Hecke heeft hem begin maart ingezegend, de regel van Benedictus gegeven en ook de abtsring en de staf. Bisschop Johan Bonny was met andere bisschoppen eveneens aanwezig. De kelken tekenen het gemeenschapskarakter.
III
Jan Willem Schulte Nordholt (+1995) kwam onder de indruk van de kathedraal van Amiens. Over hem schrijft agnost en dichter Herman de Coninck: ‘de beste gelegenheden blijken voor hem landschappen, schilderijen, en vooral kathedralen en beeldhouwwerken te zijn - maar hij is in staat om van elk bos een kathedraal te maken. In die zin is Schulte Nordholt de beste kathedralendichter die ik ken. Mooie gedichten, allemaal zonder meer bloemlezenswaard...’ Kijkend en genietend in de kathedraal van Amiens, de grootste gotische kathedraal van Frankrijk, reikhalzend in de zin van de nek strekkend en in de zin van verlangend naar de eeuwigheid, neemt Schulte Nordholt ons nu mee.
In de kathedraal van Amiens
Wie op de grond staat en dan hoog omhoog
kijkt naar het saamgebundelde verschiet
van zuilen en van bundelpijlers ziet
de god van de gotiek oog tot oog.
Zo hoog en ijl is het gebouw gebouwd
dat het een mens zo klein maakt als een mier,
zo lang als een giraffe, het is hier
dat hij zich uitrekt en zijn god aanschouwt.
De oren tuiten in de hoge wind
die aangaat in de nok van het heelal,
de ogen worden door de waterval
van overstelpend hemels licht verblind.
Omdat de mens horen en zien vergaat
als enkel dat doorschijnend glas hem scheidt
van de ontzagwekkende eeuwigheid,
de zee van God die in de vensters staat.
***
De kathedraal van Amiens ligt in het hart van Picardië en is de grootste gotische kerk van Frankrijk. In de vroege 13de eeuw werd aan dit titanenwerk begonnen. Het werd een gebouw met een grote samenhang tussen de ruimte, de ruimtelijke inrichting en de buitenzijde. Hier is verwondering over zoveel kunst en kunde en zijn zoveel oog- en geestverblindende indrukken van klein tot groot werk zeer gepast. Amiens weet dat. Na de zonsondergang kan je in de zomer genieten van een klank- en lichtspel. Maar de pelgrim zal wellicht meer tijd vrijmaken voor stilte en het overstelpt worden op de grens van aarde en hemel.
IV
Vézelay is een Noord-Bourgondisch dorpje op een van de wegen naar Santiago de Compostella. De Maria Magdalenabasiliek, een abdijkerk, is een hoogtepunt in de kerkenbouw van de twaalfde eeuw. Zowel het schip van de kerk, de lichtinval, het koor, de zuilen, de kapitelen en de gebeeldhouwde deurboogvelden maken je stil, stil van bewondering, verwondering. Je gaat kijken en luisteren omdat je spontaan leegte maakt in jou. Hier ontmoet je een ander levensritme, een andere zin, een zin die de schepping en de mensheid duurzaam maakt. Bij Jan Veulemans klinkt die stilte in dit gedicht
ABDIJ
Hier raak ik de hemel aan
niet wetend wat hemel betekent
ik een toevallig mens,
maar wat mij wordt aangedaan
met psalmzang en vlagen van stilte
wist veelvoudige twijfel uit.
Soms treedt een monnik aan
in de gedaante van vrede,
een stem die zwijgt kan hoorbaar zijn
een oog kan spraakzaam staan
en klokken druipen in een ruiker bomen
heil zeggend aan een wereld.
Alsof de tijd is weg te slaan
tot in de bovenaardse schelp,
verbroedering in koor en kerk,
ik ben hun gast, mag met hen gaan
over de paden van geheimen
het oog op tuinen van weldra
en taal en tekens haast verstaan.
***
Reeds achthonderd jaar komen pelgrims, vrouwen, mannen van overal langs Vézelay, in de basiliek en de abdij die Maria Magdalena als beschermvrouwe eer brengt en ook een reliek in een schrijn toont. Het is een belangrijke en schitterende romaanse stek. Mogelijks als laatste reisbestemming of onderweg naar Santiogo de Compostella. Het timpaan toont Christus die de apostelen zegent en hen opdraagt alle volkeren te onderwijzen. Die zie je boven in tweemaal vier cassettes
V
In 1959 dichtte de Mechelaar A.L. Joostens, die we met zijn pseudoniem Albe kennen, ‘Getijden aan de Grot’ over Lourdes. Albe neemt ons op in zijn serene en diepe spirituele bewogenheid met het verhaal van Bernadette en haar religieuze ervaring als tiener. In Zuid-Frankrijk, niet ver van de Spaanse grens onderging de veertienjarige Bernadette, een ervaring, die ze beschreef als de verschijning van Maria. Bernadette is haar religieuze ervaring en haar Kerk trouw gebleven. Eerst werkte ze in Lourdes als hulpje bij de Zusters van Liefde van Nevers. Zo leerde ze lezen, schrijven en haar geloof verdiepen. Nadien werkte ze in Nevers als zuster Marie-Bernarde. Ze droeg de jaloerse blik om haar bekendheid in stille ingetogenheid, kiezend voor een onopvallend bestaan, dienstvaardig en bescheiden. In Nevers stierf ze in 1879 en ligt ze opgebaard. Albe laat deze Maria aan het woord met dit gedicht uit de ‘Getijden aan de Grot’
Ik bracht mijn boodschap
aan de oevers van de Gave
waar mijn blijdschap
een bedding zou graven,
diep als het leed
van wie troost moet derven,
breed als de hoop
tussen leven en sterven.
Met een kinderhand
heb ik de wateren gewijd
en het helende bad
voor uw kwalen bereid.
Aanvaard mijn boodschap
aan de oevers der Gave,
waar de wateren mijner
blijdschap helen en laven.
***
Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes en de glazen sarcofaag in Nevers met Bernadette Soubirous. Ze was vijfendertig.
VI
Peter Miller schreef volgende versregels voor de jonge ploeg van zijn medestappers op weg naar Santiago de Compostella. Volgens de legende was Jezus’ apostel, Jakob de Meerdere op missie in Spanje. Hij werd ca. 44 terechtgesteld. Zijn lichaam werd in de stad van de jakobsschelpen begraven, zegt de traditie ons. Rond zijn graf ontstonden grote bedevaartroutes in heel Europa. Net als bij de Heilig Bloedprocessie in Brugge werd de volksdevotie hier veel meer dan folklore. Daarop wijst Peter Miller in zijn ‘Thuiskomen’
Thuiskomen betekent verdergaan
Erken -
Veranderd kom je thuis
Vol persoonlijke ervaringen
ben je niet meer dezelfde
die vertrokken is,
Maar de mensen
vele vragen en problemen
de verwachtingen
de eisen
zijn gebleven
Gebruik je nieuwe kans
om oude dingen opnieuw te zien
je nieuwe ervaringen te vertrouwen
moedig nieuwe wegen in te slaan
Langzaam is meestal sneller
Tijd nemen om tijd te hebben
Minder is meer
Alleen veranderen wat ik wil
Op mijn gevoel vertrouwen
Op een goed einde vertrouwen
Ontdek -
Alleen in het verdergaan
geduldig, stap voor stap
blijf je in het spoor
openen zich nieuwe mogelijkheden
vind je de zin van jouw leven
Want de eigenlijke pelgrimstocht
is jouw leven van alledag
***
Santiago de Compostella is na Jeruzalem en Rome het oudste grote bedevaartsoord. Het is voor pelgrims op Middeleeuuwse Europese bedevaartswegen thuiskomen voor een van de lagen van hun ziel. Bovenaan: het Gloriaportaal, de eerdere toegang tot de Romaanse kathedraal, die zich nu binnen in deze hoofdkerk bevindt. Tot en met de baroktijd onderging die zeer zichtbare aanpassingen, binnen en buiten.
Onderaan het reliekschrijn van de heilige Jacobus, apostel, en twee medewerkers, volgens de traditie. Het ligt in een crypte onder het altaar.
VII
Anton van Wilderode bezocht op reis in Firenze het San Marcoklooster van de dominicanen. Het dateert uit de veertiende eeuw en is nu een museum. Fra Angelico was in de vijftiende eeuw een van de broeders. Van Cosimo de’ Medici kreeg hij de opdracht religieuze kunst in het klooster te brengen. Hij verzorgde vele fresco’s alleen of met hulp van medewerkers. Van Wilderode toont wat een fresco van de broeder-schilder in cel 3 bij hem oproept. De laatste drie woorden zijn niet enkel een belijdenis van Maria, ook een getuigenis van de schilder en de dichter.
Annuntiatie in Cella 3
De grote engel heeft andere ogen
dan die van gister, een ander gezicht
nu hij ontzaglijk ingetogen
rechtop staat onder de ronde bogen
in nauwelijks méér dan morgenlicht.
Het meisje Maria geknield gebleven
de vinger in het gebedenboek
aan het blad waar zij verder zal lezen
straks als de blijdschap blijft, en de vreze
voorbij van het hemels bezoek, -
het meisje Maria, de mond nog gesloten
met heel haar lichaam luistert zij naar
de boodschap van boven op rozerode
vleugels gebracht door de heilige bode
zonder verbazing of wangebaar.
De dag herbegint, op de plek waar hij daalde
ligt het okeren poederstof van altijd
geen spoor is gebleven van wie daar straalde
geen woord van de woorden die hij herhaalde, -
alleen maar het antwoord: ik ben bereid.
***
Fra Angelico (Firenze 1395-Rome 1455) behoort tot de Italiaance Renaissance. In 1417 trad hij in bij de dominicanen. Van hem zijn enkel religieuze werken bekend. De bekendste zijn in het San Marcoklooster van Firenze te vinden, eigen werk en werk samen met medewerkers. Hier de annunciatie in cel 3.
VIII
Aart van der Leeuw (1876-1931) voelde zich aangesproken door Franciscus van Assisi (1181 of 1182-1226). In zijn gedicht komt de heilige tot leven, ook voor ons als keuze nu. In 1205 ervoer Franciscus in het kerkje van San Damiano (bij Assisi) dat hij geroepen werd om de Kerk weer op te bouwen, niet door woordenstrijd maar door geweldloze dienstbaarheid en onthechting, sober. Zijn zonnelied lezen we als een soort testament. Met Clara baant hij de weg naar een andere verhouding ten opzichte van de schepping, zusterlijk, broederlijk. Dat ontdekken we vandaag meer dan gisteren.
Franciscus
Franciscus heeft, om U te ontmoeten,
alles wat schittert afgedaan
aan hals en hand, voorhoofd en voeten;
want schamel wilde hij tot U gaan.
Maar niemand hebt Gij zó ontvangen,
o Liefde, en als de dag begon,
waart Gij het, die zijn zuiv're zangen
deed jubelen van zuster zon.
En moet ik óók zo tot U komen,
afleggend waar mijn ziel mee speelt:
de rijke schat der schone dromen,
het fonklend woord, het sierlijk beeld?
En moet ik langs de grauwe wegen,
in grove pij en ongeschoeid
het geeslen voelen van den regen,
en hoe het eenzaam-zijn vermoeit.
Eer ik mij bij U neer mag leggen,
gelijk een zwerver bij een bron,
en aan uw borst mijn zang mag zeggen
voor broeder wind en zuster zon?
***
In 1205 bezocht Franciscus het kleine en niet meer gebruikte kerkje van San Damiano in de velden rond Assisi. Hier ervoer hij zich door de Gekruisgde aangesproken om zijn huis te herstellen.
Hij begreep nadien wat dit betekende: de kerk moest weer een gemeenschap worden waarin dienstbaarheid, delen, soberheid en de vreugdeboodschap de toon zouden zetten naar de wereld en al het geschapene toe. In 1212 sloot Clara zich bij deze beweging voor een arme en dienende kerk aan met haar Arme Vrouwenbeweging. Zij zou in San Damiano overlijden in 1253. In 1224 verpleegde de groep rond Clara de zieke Franciscus hier. Hij schreef er zijn Zonnelied als loflied voor God die om de schepping geeft en ons de zorg om haar en al het goede opdraagt.
IX
Rome, met de geschiedenis van Petrus en Paulus, en met de catacomben buiten de stadsmuur, werd een middelpunt voor pelgrims. Daar waren onder meer de necropolen van de christenen, martelaren en anderen uit de eerste eeuwen. Daar was het nieuwe referentiepunt, de paus. Patrick Lateur (° 1949), classicus, heeft de catacomben in 1991 een plaats gegeven in zijn eerste dichtbundel Catacomben. Bij het verlaten van de muren rond Rome naar het ‘Roomse platteland’ komen de verzen:
De oude muur voorbij onder de grijze
poort waarlangs de stad kan ademhalen
verstikt in trotse koepels en paleizen
vermoeid nog na een vroeg ontwaken.
De graven gapen uit hun nissen
en in de holle leegten groeit stilaan
onder het schichtig spel der hagedissen
de stille onrust van een traag vergaan.
Ver weg verdroomt een herder het verlangen
dat hem bevangt in beemden vol herinnering
onwetend dat zijn spiegelbeeld in gangen
ondergronds hem antwoord geeft en loutering.
Daar, in een catacombekerk, vierde Anton van Wilderode met twee disgenoten de eucharistie in de grootste eenvoud:
Ik draag de kelk met hostie water wijn
voorbij de toegesloten graven verder
tot op de tafel van de kleine erker
waar wij gedrieën disgenoten zijn.
Oeroude woorden ter gedachtenis
verstaan en bijna stamelend gesproken,
Brood tot een duurzaam voedsel rondgebroken
onder het letterteken van de Vis
En drie die driemaal zegenen, gedrie,
de boeken sluiten en de kaarsen doven.
Ik draag de leeggedronken kelk naar boven,
waar ik een andere hemel wederzie
***
In de Catacomben van Rome tref je onder de beelden en de fresco’s ook Bijbels geladen beelden aan, ook uit de periode van de vervolging van christenen. In de catacombe van Priscilla (derde eeuw) is een fresco op het plafond aangebracht, dat de goede herder toont, hier met een geit op de schouder.
X
Piet Hulshof is predikant van een Regenbooggemeenschap in Friesland. Voor Israëlzondag op 2 oktober 2022 schreef hij dit lied (op de toon van psalm 133) over het Jeruzalem van zijn en onze dromen van vrede en gerechtigheid onder Gods hoede. Deze zondag is voor protestantse kerken gericht op de dialoog met het jodendom. In Jeruzalem, dat vandaag geen teken van vrede is, gaan pelgrims uit de hele wereld en alle vormen van christen-zijn langs de laatste wegen die Jezus naar de aardse terechtstelling leidden. Ook nu versterkt hij in ons die droom van vrede en gerechtigheid. Hoop sterker dan de dood.
Jeruzalem, daar zie ik in mijn dromen:
de Joden en de volken samenkomen,
de vrede breekt ten volle door.
Aan tafel klinkt de lof van één groot koor
voor God, de Heer, hun Redder en hun Licht;
allen zijn zij op Hem gericht.
Jeruzalem, daar wordt het glas geheven
met God, de Heer, die blijdschap geeft en leven,
die trouw is tot in eeuwigheid.
Door alles heen heeft Hij zijn volk geleid;
de zegen, die Hij Abram heeft beloofd,
krijgt ieder die in Hem gelooft.
Jeruzalem, daar zie ik in mijn dromen:
het groene gras bij frisse waterstromen;
de stad, waarin het leven bruist;
de gouden stad, waarin de vrede huist.
Daar proef ik liefde en de beste wijn.
Daar is God zelf mijn zonneschijn.
***
Jeruzalem, herhaaldelijk met verve bezongen, in het boek Openbaring van Johannes troostvol in het laatste hoofdstuk als nieuwe stad Gods opgevoerd, een stad voor alle mensen, volkeren en God, is nog steeds een stad van verdeelde gemeenschappen, zware militaire druk en misnoegdheid bij velen. Toch zijn in alle geloofsgemeenschappen minderheden actief begaan om vrede. Op de Palestijnse borden op de grensmuren zie je meestal protest. De vredeswens zie je wel als bereikbaar geschilderd op de afbakening van een nieuwe wijk in Tilburg. Jeruzalem als metafoor voor vredelievende omgang met elkaar.
Terug naar het begin
Van Pasen tot Pinksteren 2023
I
Het Hôtel des Invalides (tweede helft van de XVIIde eeuw), een van de grote bezienswaardigheden in Parijs, toont in de Saint-Louiskathedraal van het Frans leger een werk dat Christus laat zien na zijn graflegging. Het is een kopie van een schilderij van Hans Holbein de Jongere, in 1521 geschilderd. Stil en kil past het bij Stille Zaterdag, de dag voor Pasen. De bewegingsloosheid die opgeroepen wordt, grijpt aan. Straalt ze de sfeer niet uit die de volgelingen overvalt. Ze schijnen niet meer te weten ‘wat nu?’. Hoe voelen wij ons bij het aards einde van Jezus’ verhaal, zelfs los van zijn lijden?
***
Gabriël Smit (1910-1981) is een journalist en een dichter uit Noord-Holland. De religieuze thematiek heeft hem zeer aangegrepen. Ter nagedachtenis aan zijn vader gaf hij een vertaling van het boek Psalmen uit, die verschillende malen herdrukt werd. In De Steen nodigt hij ons uit tot Stille Zaterdag als sfeer van voelen en van denken. Alles in onze wereld is in beweging. Nieuw leven dient zich aan. Droef staat hij stil bij de afwezigheid van Jezus. Hij is gestorven. Waar is hij? Gabriël Smit is een zoeker, zoals velen. Zijn vragen zijn de onze misschien: breng me over de drempel, de steen. Ik wil bidden…Kom in mijn hart!
DE STEEN
Alles krijgt klaarder stem. De bomen zeggen:
wij groeien op naar de nieuwe aarde,
naar onze schaduw over het Lam.
De vogels zeggen: wij trekken wiekend de winter
voorbij naar het eeuwige voorjaar,
naar ons hooglied in Sion.
De velden zeggen: wij zijn geboorte,
voren van pijn, ploegsneden van het
ontzaglijke baren der schepping.
De mensen zeggen: wij zijn overal onderweg,
overal voorgevoel over stervensdorst heen
naar het levende water.
Mijn hart zegt: kom in mijn hart,
mijn ogen zeggen: spring in mijn licht,
mijn handen zeggen: maak mij los, ik wil bidden.
En God zegt: nog staat mijn kruis op de berg,
nog is mijn graf gesloten, wentel in Gods naam
je steen van Mij weg.
II
Jan van Scorel (1495-1562) verbeeldde Maria van Magdala omstreeks 1528 zoals gebruikelijk met een zalfpot. Deze Maria behoorde wellicht tot een groep welgestelde vrouwen die Jezus en zijn leerlingen volgden en steunden. De schilder was in 1522 door paus Adrianus VI aangesteld als opzichter van de pauselijke kunstcollecties. Van hem is eveneens een aardrijkskundig juiste intocht van Jezus in Jeruzalem. Daar was de schilder als pelgrim. In de Lage Landen was hij bij degenen die de Italiaanse Renaissance als kunstvorm introduceerden.
***
Anton van Duinkerken, pseudoniem van Willem Asselbergs (1903-1968), was hoogleraar, spreker, auteur, dichter en had een belangrijk aandeel in de emancipatie van de Rooms-Katholieke gemeenschap in Nederland. In dit lied van Magdalena herkent de auteur zich blijkbaar in deze vrouw. Hij weet dat hij en dat wij Jezus, onze Meester, meer dan eens niet herkennen. Niet de zondigheid van Maria van Magdala, door Jezus ‘genezen van boze geesten’, krijgt de nadruk, wel haar trouw aan Jezus.
MAGDALENAS MORGENLIED
'Toen ik bij 't lichten van de dag,
Mijn hart nog brandend van verdriet,
Mijn pas-verrezen Heiland zag,
Herkende ik Hem niet.
Wie dreef mij zeven duiv'len uit?
Wie reinigde mijn zieke geest?
Wie maakte mij tot hoogliedbruid
Van 't edelst liefdefeest?
Hoe zichtbaar Hij mij uitverkoor,
Mijn eigendunkelijk geloof,
Te bang om wat ik zelf verloor,
Bleef voor zijn goedheid doof.
Hij was het, die: 'Maria' zei
En mij tot nieuw ontwaken riep,
Terwijl ik, heil en hel voorbij,
In dof berusten sliep.
Hoe werd het ledige der ziel
Aan alle droefenis ontrukt,
Zodra ik aan zijn voeten viel,
Door schaamte neergedrukt!
Rabboni, die ik niet herkend
En toch bemind heb, gun voortaan,
Dat zich mijn hele wezen wendt
Naar waar Gij wordt verstaan.'
III
Fra Angelico schildert dit fresco in het San Marcoklooster van Firenze (ca. 1440-1442). Bij het lege graf had Maria Magdalena haar Rabboeni, meester, eerst niet herkend. Die zei bij de herkenning: Hou me niet vast, ik moet nog opstijgen naar de Vader…
***
Maria de Groot (° 1937) is een zeer oecumenisch bewogen predikante en theologe. Haar diep bewogen spiritualiteit is Bijbels en Christelijk geïnspireerd. Je ervaart het hier. Reeds in de Middeleeuwen werd voor Maria Magdalena de titel ‘Apostel van de Apostelen’ gebruikt (Thomas van Aquino). De breekbare vlaspit, de van vlas gedraaide lont voor een olielamp, is bij haar niet gedoofd. Dat zien van het Licht wenst de dichteres ons evenzeer toe.
Lied van Maria Magdalena
Apostola apostolorum
Het licht door U geschapen
dat in de nacht van lijden leek verdwenen,
laat zich als vruchten rapen
in de vervulde beemden
waar Gij verrezen zijt en mij verschenen.
Dit licht wordt nooit meer donker.
Het is de liefde die haar dag gaat spreiden
in een fontein van vonken,
een brandend lichtgetijde
dat zon en maan verenigt ongescheiden.
Hiervoor werd ik geboren
om deze vlam te zien en te ontvangen.
Gij ging in licht verloren
om met U te omhangen
de schepselen die branden van verlangen.
Gij hebt het licht ontketend
dat door de dood geroofd was en gebonden
en dit is ons het teken:
wij moeten van U spreken,
er gloeit een kool van vuur op onze monden.
Jesaja heeft gesproken:
de vlaspit flakkert maar zij zal niet doven,
het riet wordt niet gebroken,
wij gaan de nacht te boven,
geknakt wilt U ons binden in Uw schoven.
Wij zijn het lichtend koren
dat wuift op door de wind bevlogen velden,
totdat U ons komt oogsten
en u ons zult vergelden
zovele korrels onze aren telden.
Licht boven alle lichten,
verlicht de wereld en herschep haar krachten
om zich op U te richten,
Gij aan het licht gebrachte
ster die blijft klimmen tot het eind der nachten.
IV
Nigel Leirens, geboren in Gent, is een belangrijk graffiti-kunstenaar. Op vraag van de Gentse Dienst Samenlevingsopbouw schilderde hij in het Baudelopark, waar Gent aan dakloze en thuisloze mensen lockers aanbiedt voor hun noodzakelijke gebruiksartikelen, portretten van mensen die geen stek (meer) hebben. Hij deed dat met veel oog voor detail op grote oppervlakten met de spuitbus.
***
Jan Veulemans (° 1928) is ereburger van de stad Turnhout. Hij studeerde af in de rechten en in de politieke en sociale wetenschappen, en werkte in het hoger onderwijs, het ACV en bij Janssen-Pharmaceutica, een wereld van mensen en getallen. Zijn verzen zijn klassiek, zeer leesbaar en religieus-sociaal gedragen. Veulemans is een man met een boodschap. Je merkt het in dit Pasen.
PASEN
Dit zeg ik
aan een stad vol open kinderen
aan de harde gevels van altijd
aan de blinden d.w.z. aan allen:
er is weer adem voorradig,
geen keizer kon verhinderen
dat alles spreekt bij monde van een dode,
een steen is van een graf gevallen
aldus Lucas en de anderen.
En ik een mogelijke bode
verrijzend uit een wereld van getallen
ik plots een bruikbaar lied
een eigenhandig alleluja.
In achterbuurten breek ik broden
verzamel kinderen van de hoop
predik de onmogelijke liefde.
Ik voorspel het einde der wijzen
de aanvang van een zachte revolutie.
Dat heet ik het uur van Pasen
Dat heet ik verrijzen.
V
Karl Schmidt-Rottluff (1884-1976) was een expressionistisch schilder. Na de eerste wereldoorlog maakt hij vooral religieuze houtsneden om zijn ervaring te verwerken. Het vele zwarte en de harde lijnen geven die ervaring weer. Hij is een ‘Emmaüsganger’. Tijdens het nazi-regime kreeg hij het verbod nog te schilderen. Na de tweede wereldoorlog werd hij hoogleraar.
***
Anton van Wilderode (1918-1998) is bekend geworden als priester-dichter, hoewel hij vele andere talenten had. Hij was leraar, classicus, auteur, scenarist en zeer bereikbaar en bewogen. Veel IJzerbedevaartteksten met poëtische inslag zijn van zijn hand. In onderstaand gedicht vereenzelvigt hij zich als priester met de Emmaüsgangers. Na Jezus’ terechtstelling keren die ontmoedigd huiswaarts vol vragen over wat zij meegemaakt hebben en wat zij van het leven nog mogen verwachten. Met een gezel bezoekt hij eenzame mensen, door leed getroffen, mensen van wie hij het roepen van hun zwijgen hoort.
EMMAÜS
Dit wordt een Emmaüs bij volle dag,
wij lopen in Zijn naam bij mensen binnen
voor wie verdriet en eenzaamheid beginnen
en blijven tot de inval van de nacht.
Wij zitten toegenegen bij elkaar
en bij gevonden vrienden zonder woorden
nu wij het roepen van hun zwijgen hoorden
om een nabij en vriendelijk gebaar.
Wij breken naar Zijn voorbeeld het goed brood
van caritate, zelveloos vergeten
wat wij gewoonlijk voor onszelve deden,
klaarwakker voor de eigenlandse nood.
Wij vonden bij de zorg om zoveel zeer
en door het zien van dichtbij zeer bewogen
de diepe blijdschap dat wij zeggen mogen
als die van Emmaüs: het was de Heer !
VI
Rembrandt van Rijn heeft in 1636 een schilderij gemaakt van Jezus’ hemelvaart. Daarin legt hij niet enkel de nadruk op de verheerlijking. Even zichtbaar toont hij onderaan het doek de ontreddering en het staren van de leerlingen. (München, Alte Pinakothek)
***
Jan Veulemans vond het verhaal van de hemelvaart van Jezus opmerkelijk. Jezus had zich na zijn opwekking/verrijzenis reeds te zien gegeven, maar toch niet meer op dezelfde wijze als tijdens zijn aardse omgang met zijn kring. En dan komt bij Lucas het verhaal van de hemelvaart. Jezus vraagt zijn volgelingen even in hun beslotenheid op de Geest te wachten, die hen gegeven wordt. Stijgend, opgenomen in Gods heerlijkheid, wordt hun meester aan hun zicht onttrokken. Naast hen staan plots twee mannen. Die vragen: ‘wat staan jullie naar de hemel te staren?’. Dichter Veulemans ziet die sfeer van ‘naar de hemel staren, biddend, bang, ontredderd’ ook bij ons. Daar doet hij wat mee in dit gedicht.
Staan wij met handen vol gemis,
met ogen vol onzekerheden,
bloedt ons het hart van ergernis,
wees onze hoop, wees onze vrede.
Zijn wij elkanders tegenstand,
zijn wij de mensen moegeleden,
is soms de broederschap verzand
wees onze Heer, wees onze vrede.
Zijn wij te vaak geen mens geweest,
U zelden tegemoet getreden,
zend ons de adem van uw geest,
wees onze God, wees onze vrede.
VII
In 1732 schilderde Jean II Restout dit doek ‘Pinksteren’ voor de refter van de abdij Saint-Denis, even buiten Parijs. Het was letterlijk een groot werk: 4,65 m. op 7,78 m.; tijdens de Franse Revolutie werd het werk staatseigendom. Het prijkt in het Louvre. De verbeelding van de schilder is eleganter dan de klassieke barokcultuur. Jean II Restout, uit een geslacht van kunstschilders en ook via zijn huwelijk met deze beroepsgroep verbonden, behoorde tot de belangrijke Franse rococoschilders. De religieuze thema’s kregen zijn aandacht. De beeldvorming van het verhaal van de neerdaling van de Geest onder de vorm van een hevige wind en van tongen als van vuur, volgt het boek Handelingen vrij letterlijk. Pinksteren: hier begint de geschiedenis van de missionering na en van Jezus uit.
***
Hildegard van Bingen (1098-1179) werd in een adellijke familie geboren en trad toe tot de Benedictinessen. Ze werd abdis, was als deskundige thuis in de wereld van de mystieke ervaring, in de wereld van de muziek, van het woord, van de poëzie, van de kosmos, van geneeskunde en van planten. Ze was op het hoogste niveau een gevraagde raadgeefster. Zo ervaren velen haar nog vandaag. Prof. Piet Thomas vertaalde haar Hymne voor de Heilige Geest uit het Duits. Paus Benedictus XVI gaf haar als eerste vrouw in de kerkgeschiedenis de titel van kerklerares en verklaarde Hildegard van Bingen heilig. Ze is een belangrijke schakel in de geschiedenis van de vrouwenemancipatie in de Rooms-Katholieke Kerk.
HYMNE VOOR DE HEILIGE GEEST
Vuur van de hoedende Geest
oorsprong van alles wat leeft,
heilige bron van wat ademt.
Gezegend Jij die wonden zalft
en hun kwalijke geur verdrijft,
ze zorgzaam loutert en geneest.
Jij die je heiligheid en vuur
in harten jaagt en troost
de goedheid die Je wekt en voedt.
Jij, bron van zuiverheid
waarin weerspiegeld wordt
hoe God zich eigen maakt
wat ooit verloren was,
Jij, heerlijk schild en wapen
van al wat kwetsbaar is,
Jij die oprechtheid bindt
aan heil en aan genade,
bevrijd die zijn geketend,
gevangen door de vijand.
Red en bescherm hen, Geest,
met goddelijke kracht.
Jij, weg der moedigsten,
die al wat Jij op aarde
en in de hemel aanraakt,
meevoert, één maakt en bezielt.
De wolken en de ether;
de stenen die zich laven,
het water in de beken,
de groeikracht van de aarde,
't gaat alles van Jou uit.
Aan wijzen schenk Jij vreugde,
aan heersers goed beleid.
Wees daarom, Geest, geloofd
met zang en levenslust,
met hoop en erend licht.
VIII
In de Sankt Stephanskirche (Mainz) heeft Marc Chagall (1887-1985) zijn laatste kunstwerk verzorgd in 1985. Achter het altaar brengt hij een overzicht van de heilsgeschiedenis in glasramen. Het bovenste raam toont de gekruisigde Christus. Onderaan zien we Hem als kind in de armen van Maria, zijn moeder. Het is een vrij Joodse voorstelling van Jezus. De engelen roepen ons in naam van God, in naam van de Geest als vuur voor ons hart tot leven, over concentratiekampen en al het kwade heen. Jezus vraagt ons: Ga je mee op weg? Pak je het aan? Of zeg je: ik laat het zoals het is…
***
Huub Oosterhuis wordt dit jaar negentig. Hij is dichter, schrijver, theoloog, Christen, Bijbelkenner, bezieler. In Kerkliedboeken als Zingt Jubilate tref je hem veelvuldig aan. In Naam uit het vuur, getoonzet door A. Oomen, spreekt hij God toe, Gods weg met Israël, met de mensheid, met Zijn geliefde Zoon, met ons. Hij is ons in Zijn Geest nabij.
Naam uit het vuur, één eeuwig, Hij-alleen,
riep smeekte dreigde zweeg. Riep weer om antwoord.
Roept water uit de rots, slaat vuur uit steen.
En weer zijn stem – een lichtval uit de wolken.
Tien woorden licht. Daar stonden wij, nog krom
van slavernij, de minsten van de volken.
Een hand van stormwind werd op ons gelegd.
Vuurtongen stonden boven onze hoofden
Een ander leven werd ons aangezegd.
Van toen af dragers van een visioen
leerden wij, dood na dood opnieuw geboren,
verlangen naar zijn woord, en het te doen.
Er kwam een dag die niets dan einde was.
Van God verlaten hingen wij aan kruisen,
het visioen verwaaid als stof en as.
De wereld draaide verder, dood na dood.
Een kuil vol knoken. Doorgekraste namen.
Na vijftig dagen kwam de ademstoot.
Die schikte onze stukken weer tot een,
blies onbevlekte huid over ons heen.
De Naam riep: Mensenkind, sta op je voeten.
Daar stonden wij, om nu voorgoed te gaan
tot aan de verste randen van de aarde
en naar zijn woord te doen wat moet gedaan.
Adem van onbegonnen nieuw begin,
heilige stormwind, laat niet af, doorvuur ons.
Spreek moed, volharding, wijsheid, vrede in.
Terug naar het begin
Van Lichtmis tot Goede Vrijdag 2023
Tussen Lichtmis en Goede Vrijdag voert de gedichtenlaan je naar het leven en de geest van Jezus, naar zijn omgang met God, die hij ‘Vader’ noemde, naar de woestijntocht, onze Vasten, en zijn omgang met degenen die hij ontmoette tussen Nazaret en Jeruzalem.
I
Cosimo Rosselli (Firenze ca. 1439-1507) schilderde dit fresco in 1481-1482.
Het behoort tot de collectie van de Sixtijnse kapel. Het stelt Jezus voor tijdens de Bergrede, zoals Renaissanceschilders het zagen. Je merkt het aan de kledij, de gebouwen, de natuur. Zeer uiteenlopende groepen en mensen komen luisteren. Beneden rechts zie je de genezing van een melaatse door Jezus.
***
Catharina Visser (1932-2015) was verbonden aan Nederlandse kernen die spiritualiteit en zingeving belangrijk vonden.
In een interview met Lucette Verboven (Vlaamse televisie) getuigde ze: Een vriendin zei ooit tegen mij ‘Jij bent een troostvogel.’
En Catharina Visser reageerde: ‘Ja, wat is troost? Troosten is een subtiele zaak. Soms moet je spreken, soms zwijgen, soms strelen. Ik doe het op een andere manier, ik schrijf. Ik wil de mensen troosten in hun eenzaamheid’.
Met haar dichtwerk probeerde ze op jacht te gaan naar de tweede werkelijkheid. Die tweede werkelijkheid was voor de meditatieve vrouw het ‘hart’, dat ons in het diepste aanspreekt. Ze toont het hier met het beeld van het licht, de herberg, de pelgrims, wij, bij Lucas herders, bij Matteüs wijzen. Lichtmis is niet ver.
De kaarsrechte weg achtergelaten
paden gezocht door velden van hoop
verdoold in moerassen van twijfel
verstrikt in een oerwoud van vragen
dan, om een bocht, valt er licht
er is een herberg in zicht.
Welkom in de herberg van de vrede
rust in vertrouwen, zegt de waard
verfris je aan de bronnen van het inzicht
verwarm je aan de lichtgloed van de haard
en voed je met het brood van de ontmoeting
en groet de pelgrims die hier zijn vergaard.
In de morgen een bries die je wekt
opstaan en verdergaan naar de einder
je hart openen, bedroefden troosten
je brood delen, vrede verspreiden
dan komt de herberg in zicht
van de Heilige van het licht
die je bij het vuur begroet
en je opneemt in zijn gloed.
II
Hans Memling uit Selingstadt was sedert 1465 in Brugge. Hij is een van de grote Vlaamse Primitieven. In 1479 schilderde hij een triptiek voor Jan Floreins, broeder in het Sint-Janshospitaal. Het sluit aan bij het begin van het Lucasevangelie. Op de rechterkant staan Simeon, Hanna en Maria centraal bij de ‘opdracht van Jezus in de tempel’. Ook Jozef, links. In de Sint-Donaaskerk, toen de Brugse hoofdkerk, gebeurt het. Het triptiek bevindt zich in het gewezen Sint-Janshospitaal.
Coby Poelman-Duisterwinkel (°Groningen 1955) ontdekte het dichten als haar schrijfwijze in 2006. In 2012 beschreef ze hoe wij de profetes Hanna (= de begenadige) doorheen de kunst kunnen zien, en hoe zij en Simeon ons licht schenken bij de opdracht van Jezus in de tempel, Lichtmis: feest van Gods genade.
Een kunstwerk
toonde hem
een lege kerk
met rijen stoelen
te midden van pilaren.
Op één der stoelen
zat een vrouw,
gebogen, in gebed.
Zo stelde hij zich
Hanna voor, de profetes
die onophoudelijk
bleef vasten in de tempel
en die er was
toen Jezus op de arm
van Simeon werd gelegd,
die hulde bracht aan God,
sprak over ‘t Kind
van de bevrijding,
Hanna, genade
brachten zij,
vrede en goede tijding.
III
Pierre-Antoine Demachy (1723-1807), een gezagsgetrouwe en geëerde schilder, beeldt in 1794 zonder merkbare emotie een terechtstelling uit op de Place de la Révolution in Parijs. Het geeft ons vandaag te denken over allerhande vormen van geweld tussen en tegen mensen en groepen en de rol van overheden.
***
Hans Andreus (1926-1977), pseudoniem voor Johan van der Zant, wist reeds vroeg in zijn leven dat hij dichter zou zijn. In zijn gedichten speelt het licht in vele gedaanten een belangrijke rol. In ‘Geen Kerstcantate’ verlaat hij de Kersttijd en neemt hij ons mee naar alle andere dagen van het jaar voor ons. Het licht blijft in hem de bronervaring, zoals bij de psalmist in psalm 36,10: God, bij U is de bron van het leven, door úw licht zien wij licht.
Niet alleen in het holst
van de nacht van het jaar,
iedere dag van het jaar
heeft het licht het koud.
Het vraagt om geen engelenstemmen,
het hongert naar
een beetje gerechtigheid
aan deze kant van de tijd.
En dromen doet het ook niet van
eeuwig hemelse zomers
in en om het vaderhuis,
het hunkert naar
aardse dagen ooit
zonder marteling en moord,
het licht dat van puur licht
kind is en woord.
IV
Friedrich (Johann) Overbeck (Lübeck 1789-Rome 1869) behoorde tot de Nazareners, een kunststrekking die vrij romantisch was en daarbij terugkeerde naar klassieke voorgangers.
Hij brengt het verhaal van de genezing van de dochter van synagogebestuurder Jaïrus op een doek. Het staat in het vijfde hoofdstuk van het evangelie Marcus. Jezus zegt dat het meisje niet overleden was maar sliep. In het Aramees staat de aanspreking er: Talita koem, meisje, sta op.
***
René van Loenen (° Hilversum,1950) is een belangrijk tekstschrijver van kerkliederen en van gedichten. Hij schreef onder meer voor IKON, de interkerkelijke omroep (Nederland). In 2014 werd hij voorzitter van Schrijverscontact, een landelijke vereniging van auteurs met een christelijke levensvisie. In 1993 kreeg hij de Prijs van de Leuvense Kerkmuziekdagen. In ‘Meisje, sta op’ uit ‘Het suizen van een zachte koelte’ (1984) brengt hij meer dan een wonderverhaal: een verhaal dat ons wegroept uit onverschillig slapend of te dromend in het leven te staan. Het licht wil ons zien…
Meisje, sta op
want je slaapt niet meer,
een hand neemt je mee
in het leven.
Meisje, sta op
want je droomt niet meer,
veel meer dan een droom
is het leven.
In een zonvloed van kleur,
in een zonvloed van leven
strooien de fluitspelers
bloemen voor jou.
Speel met de wind
in het licht van de zon,
want het licht wil je zien
en de wind wil je strelen.
Meisje, sta op
want je slaapt niet meer,
een stem riep je weg
uit je dromen.
Luister, dan hoor je
zijn woorden weer:
de wind zingt ze na
door de bomen.
V
In de kathedraal van Straatsburg herinnert een deel van een glasraamopstelling aan de drie bekoringen van Jezus in de woestijn tijdens zijn vasten (synoptische evangelies).
Telkens gaat het over het miskennen van hoofdwaarden voor Jezus. Hij staat voor de keuze: zijn Vader zoeken of driftleven de bovenhand geven.
***
M. Vasalis is de auteursnaam van kinderpsychiater Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans (Den Haag 1909-1998). Zij is als dichteres bekend geworden. In 1947 publiceerde ze de bundel ‘De vogel Phoenix’, de vogel die uit eigen asse (=as) herrijst. Daarmee geeft Vasalis meteen aan dat ze uit natuurbeelden, mythische beelden en haar christelijke cultuur verwijzingen naar betekenis puurt. Nu het askruis en de vastentijd tot onze dagen behoren en ook de verzoeking van Jezus in de woestijn, een verzoeking door bezit, macht en aanzien, verwijlen we bij het gedicht ‘Cannes’, een rijkemansoord. De platanen en de herten zijn beelden van verstarring op een onwezenlijk levenspad: dorstig en betoverd. Te naakt, te beroesd besef ‘ik’ de enige zonde: ik voelde me in mijn verstarring nauw(elijks) geschonden, zo ver van de werkelijkheid, van God (psalm 42)
In een woestijn van zon, dicht langs de zee
staan de platanen in een brede allee;
dorstige herten, plotseling betoverd
en in hun ren naar ’t water star gebleven,
het groene lichaam wit gevlekt, hoornen geloverd,
het wit gewei breed opgeheven.
Langs lopend, te gezond, te naakt
en door een lichte wijn in een soort droom bewegend,
besef ik plotseling de enig werkelijke zonde:
dat ik door het verwonderlijkste nauw geraakt,
zonder besef door het bestaan gezegend
en door de schadelijkste dingen nauw geschonden,
ver van de werkelijkheid ben weggeraakt.
VI
Zoals een hert smacht naar de waterbron, zo verlangt mijn ziel naar U, God.
Deze afbeelding verwijst naar de Sint-Thomaskerk in Urfeld, bij de Rijn. Het water is een godsgeschenk…
***
Huub Oosterhuis (1933) heeft onder meer de psalmen hertaald. Van psalm 42 staat hier het derde deel, dat ook en minder hoopvol doorklinkt in de ‘God is dood’-zin bij Friedrich Nietzsche in ‘De vrolijke wetenschap’(1882).
Zoals een hert
smacht naar de waterstromen
zo rende ik jou tegemoet
die hoogtijdagen
stond op de altaartreden
zong met lichte stem het lied
jouw kind.
Nu om mij heen het ijzig zwijgen
het geschamper:
die die je jeugd verblijdde
waar is hij gebleven?
Op reis, de smoor in, dood?
Alsof de horizon werd uitgewist
de aarde losgeslagen van haar zon.
Maar dan stijgt plotseling
een stem
in mij omhoog
boven mij uit
ik weet niet waarvandaan:
jij bent mijn god.
VII
Jan van Scorel (Schoorl 1495-Utrecht 1562) schildert de intocht van Jezus vanaf de Olijfberg.
Het doek geeft de aardrijkskundige situatie met enige accentuering weer, beter dan andere schilders uit zijn tijd. De schilder kende Jeruzalem immers als pelgrim. Het omwalde Jeruzalem dat in gebroken wit baadt, roept een hemels beeld op.
De schilder was door paus Adrianus VI aangesteld als toezichter op de pauselijke kunstcollecties. Adrianus VI (1522-1523) is net als de schilder afkomstig uit de Lage Landen: beiden hebben wat met Utrecht gemeen. Dit schilderij is er thuis in het Centraal Museum.
***
Zuster Rosa Olaerts is visitator van de vrouwelijke religieuzen in het bisdom Hasselt. Zij behoort in Zonhoven tot de zustercongregatie van de Zusters van Liefde van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid. Reeds sinds geruime tijd maakt ze tot vreugde van een groot publiek religieuze gedichten, vaak aansluitend bij het kerkelijk jaar. Zo is haar ‘Palmzondag’ in 2011 geboren.
Palmzondag
Een ezel ben ik en zal ik altijd blijven, maar
wat vanmorgen gebeurde zal ik niet gauw vergeten:
een heel zachte en lieve man heb ik gedragen naar
de stad die hem ontving vol vreugde.
Er werd geroepen: “Hosanna, Hij komt in de naam
van de Allerhoogste, Hij zal zijn volk bevrijden”.
Er werden klederen op de weg uitgespreid en palmen.
Zelfs kinderen juichten en riepen Hem toe.
Nu is weer alles stil en ik voel dat er drama’s
zullen volgen, want zoiets kan toch niet!
Hij is geen koning als al die andere koningen;
Hij heeft geen leger en geen macht!
Je zult het zien: heel gauw komt nu een zwarte nacht,
al zijn er nog de palmen die de straten sieren.
Een ezel ben ik, maar dit weet ik zeker:
heel gauw gaan wij nu Pasen vieren.
VIII
Hakan Oguz (Turkije) tekende deze Ecce Homo-voorstelling van Jezus in 2019 met houtskool.
Deze voorstelling toont Jezus terwijl Pilatus de mensen buiten zijn verhoorzaal toespreekt: Hier is hij, die mens. In Johannes 19 lezen we dat Pilatus geen schuld in hem gevonden had.
***
Dit lied op een tekst van Huub Oosterhuis wordt in sommige gemeenschappen gezongen bij de overgang van Witte Donderdag naar Goede Vrijdag.
Toen Jezus in zijn uur gekomen was
om deze wereld te verlaten,
heeft Hij ten einde toe ons liefgehad.
De veelgeliefde Zoon van God de Vader
wordt een slaaf die onze voeten wast.
Toen Jezus met zijn vrienden maaltijd hield,
nam hij het brood, nam hij de beker.
Hij heeft zijn leven aan ons uitgedeeld,
zijn bloed voor deze wereld prijsgegeven,
teken van de geest, die hem bezielt.
Ik ben de wijnstok, heeft Hij toen gezegd,
gij zijt voorgoed met mij verbonden.
Ik ben uw waarheid en ik ben uw weg,
ik ben die ben, vergeving van uw zonden;
Vrede geef ik u, heeft hij gezegd.
Toen Jezus naar zijn Vader toe zou gaan,
heeft hij gebeden voor zijn vrienden.
Hij bad, bewaar hen, Vader, in uw Naam,
mogen zij allen één zijn in de liefde,
dat zij doen, wat ik hun heb gedaan.
Toen Jezus in de hof gekomen was,
heeft hij in grote angst gebeden,
maar er was niemand, die hem antwoord gaf.
Een vriend heeft hem verkocht en uitgeleverd
toen het uur voor hem gekomen was.
Terug naar het begin
Van Allerheiligen tot Kerstmis 2022
I
Omstreeks 1423-24 schilderde Fra Angelico dit tafereel (Londen, National Gallery).
Boven merk je belangrijke ‘voorlopers’ van onze Heer, die naar het Oude Testament verwijzen. In het midden en onderaan de heiligen en de martelaren, vrouwen en mannen die in Jezus’ spoor geleefd hebben. Misschien herken je sommigen aan wat ze dragen of aan hun gewaad. (In het Lam Gods (Gent, Sint-Baafskathedraal) dat door de gebroeders van Eyck rond dezelfde tijd geschilderd werd, vieren ze het Lam Gods tijdens een hemelse liturgie.)
***
Allerheiligen, is de dag waarop katholieken en anglicanen allen vieren die bij God zijn, getuigen van Gods liefde en gerechtigheid, bekenden en onbekenden, martelaren… In de psalmlyriek staat psalm 24 dan centraal, hier in een breed fragment vertaald door Huub Oosterhuis. Het wereldbeeld van deze psalm is niet meer het onze, ook de herhalende stijl is ons misschien vreemd. Het eren van God als de Eeuwige en de Gerechte die ons tot gerechtigheid en tot delen roept, dit zijn accenten die wij in onze vieringen mee dragen. Allerzielen sluit hierbij aan met de nagedachtenis van overleden geliefden.
Van wie is de aarde? Van God,
van Ik-zal-zijn-die-Ik-ben
is de aarde in volle omvang.
Van Hem zijn haar diepten en toekomst.
Hij heeft haar gebouwd op de zeeën,
aan stromen duurzaam verankerd.
Wie mag zijn hoogte beklimmen
wie staat met geheven hoofd in zijn huis?
Mensen met rechtvaardige handen.
Mensen met harten onverdeeld
afgekeerden van schijn en leugen
mensen onkreukbaar, met licht geladen.
Die doen het goede wat moet gedaan –
dat slag dat vraagt en vecht om Hem
dat Hem wil zien met eigen ogen…
…Wie is de Eeuwige, de lichtende?
Het is Hij die vecht voor gerechtigheid,
het is de god van de armen, de sterke…
…Wie is Hij, de sterke, de lichtende?
Doe ons maakte en riep tot gerechtigheid,
onze God, de Eeuwige…
II
Grafkapel en graf van Pieter Paul Rubens (+ 1640) in de Sint-Jacobskerk, Antwerpen
***
Hanna Lam, geboren Johanna Raadgever (Utrecht 1928 – Bunnik 1988) schreef Bijbelverzen en Bijbelliederen voor de jeugd. Kind en godsdienst, hoop, vrede, troost en gerechtigheid zijn haar thema’s. Een aantal bundels kregen Engelse en Duitse vertalingen. Een tekenende zin: ‘als je geen liefde hebt voor elkaar vallen je dromen in duigen’. In De mensen van voorbij geeft Hanna Lam de verbondenheid over de dood heen een taal.
De mensen van voorbij
wij noemen ze hier samen.
De mensen van voorbij
wij noemen ze bij namen.
Zo vlinderen zij binnen
in woorden en in zinnen
en zijn wij even bij elkaar
aan ‘t einde van het jaar.
De mensen van voorbij
zij blijven met ons leven.
De mensen van voorbij
ze zijn met ons verweven
in liefde, in verhalen,
die wij zo graag herhalen,
in bloemengeuren, in een lied
dat opklinkt uit verdriet.
De mensen van voorbij
zij worden niet vergeten.
De mensen van voorbij
zijn in een ander weten.
Bij God mogen ze wonen,
daar waar geen pijn kan komen.
De mensen van voorbij
zijn in het licht, zijn vrij.
III
Een Egyptische spiegel uit de Oudheid, brons in houten handvat. Dergelijke spiegels worden ook afgebeld op vazen uit die tijd.
***
Guido Gezelle (1830-1899) heeft honderdvijfentwintig jaar geleden nogmaals stil gestaan bij het eeuwigheidsverlangen dat hier en bij hem een zekerheid is in het ‘nadezen’. Hij zet in met een wijsgerige vraag die uitmondt in de gelovende zekerheid van eens gerealiseerde hoop als ‘druppelke’ opgegaan in de baren van de oneindigheid en het leven van ‘de ziende zee’, het U dat God is. De zee is zinnebeeld, ooit is dat water en wind of de zon. Het gedicht In speculo, (als in een met ‘doom’ bedampte spiegel) neemt je mee in de tocht naar dat ‘entwaar’, dat ‘ergens-land’, dat alle goed, in ’t zien van God bevat.
Hoe kan dat zijn,
o Schepper van hierboven,
dat ik U maar
en zie als in een glans;
als in een glas,
te zelden onbestoven
van doom en stof:
en nooit geheel en gans?
Zo Gij bestaat,
en God zijt, moet het wezen,
dat ik U zie;
dat, zonder doek, entwaar,
ik schouwen kan,
en, schouwende, in 't nadezen,
van bij U zie
en eeuwig op U staar!
Hoe kan dat zijn:
om niet en is gegeven,
uit Uwe hand,
het leefvermogen, dat
mij zuchten doet,
en zoeken, naar een leven,
dat alle goed,
in 't zien van U, bevat!
Daar komt toch eens,
ten oosten uit, een dagen,
een dageraad,
een eeuwigheid, die niet
meer weg en kan
noch weder, noch vertragen
het zielgezucht,
dat zoekt en niet en ziet.
Mijn oge zal
eens vol U zien, en varen
zo 't druppelke
in zee, dat is versmoord:
zij zal U zien,
verafgrond in de baren
der ziende zee,
die bedde en heeft noch boord!
(16 april 1897)
IV
Marc Chagall (1887-1985) schilderde veel Bijbels geïnspireerde teksten, ook uit het Hooglied. Een citaat: Waar is je lief naartoe? Laten we hem samen zoeken (Hooglied 6,1)
***
Judith Herzberg (Amsterdam, 4 november 1934) is een belangrijke Joodse dichteres en toneelauteur. Haar vader Abel is haar in de literatuur voorgegaan. Het gezin heeft de holocaust meegemaakt en overleefd. In 27 liefdesliedjes (1971) is het Bijbelboek Hooglied haar inspiratiebron. Lied 24 draagt de titel Als je zoveel om iemand gaf, een titel die ons bij de Vader en bij Jezus brengen kan.
Als je zoveel om iemand gaf
dat je alles wat je had
je huis en je hele boel
daarvoor zou willen geven
dan werd je alleen maar veracht.
Toch is het een gevoel
dat inslaat als een flits
een brand vlamt door je heen
en er is geen rivier
geen water in de wereld
dat zulke vlammen blust.
Houd me dicht tegen je aan
als een band om je arm
als een hanger op je hart
want sterk als de dood
is de liefde, en afgunst
zo diep als het graf.
V
J. Ken Spencer is een hedendaags kunstenaar uit Idaho (VS). Hij is beïnvloed door het Christendom en de Stoa. Schoonheid brengen is zijn drijfveer, het positieve tonen als antwoord op het negatieve. Deze schoonheid is een kracht die verheft. Zo wordt schoonheid een metafoor voor onze zoektocht naar waarheid.
***
Ida Gerhardt (1905-1997) heeft met haar levensgezellin Marie van der Zeyde de psalmen vertaald. Hier verbindt ze de menselijke liefde in Green Pastures met de opgang naar het Licht en de Liefde die ons van God uit aanlokken. De glans van de eeuwige groene weiden die een aardse wei onverbeeldbaar overstijgt, brengt ons over de dood heen in de eindtijd, vrij van tranen en angst.
GREEN PASTURES
Wij die wandelden in het licht
van het zacht getijde,
het verwonderd aangezicht
naar de pracht der weiden,
elkaar leidend bij de hand
door het lieflijk groene land —
niet zal Hij ons scheiden.
Wie heeft onze gang geleid
langs de koele stromen,
ons in liefde en licht geweid
aan de groene zomen,
ons van tranen en angst bevrijd?
Wat met schromen werd verbeid
is met schroom gekomen.
In de zomen van het licht
gaan wij aardse beiden;
komend voor zijn aangezicht
aan het eind der tijden
zien wij eindelijk, ongedeeld,
wat geen aardse wei verbeeldt:
Glans in glans, door glans omspeeld
op de groene weiden.
VI
James Tissot (Nantes 1836-Doubs 1902) is schilder en graficus. Hij leefde in Frankrijk en ook een tijd in Londen. Na 1885 voelde hij zich aangetrokken tot het Christendom en tot de Bijbel. Hij maakt er illustraties van, na eerst het Midden-Oosten verkend te hebben. Hier toont hij Jozef en Maria op weg naar Bethlehem en op zoek naar een onderkomen.
***
Jan Engelman (1900-1972) schreef dit Adventsgedicht voor en vriend. Het gedicht Advent verscheen in zijn nieuwe bundel Het bezegeld Hart (1937). Engelman ondervond tussen de wereldoorlogen nogal wat tegenstand binnen zijn ‘gemeenschap’ van katholieke letterkundigen. Deels o.w.v. van zijn opener en anders in de wereld staan. Hij publiceerde in vast verband als kunstcriticus. Tijdens de Tweede Wereldoorlog steunde hij het verzet. Hij verschilde daarin van letterkundigen die opkeken naar autoritaire stromingen. In een melodieuze stijl neemt hij ons mee naar Jezus, afstammeling van het Davidisch geslacht dat teruggaat tot Jesse. Eeuwigheidsverlangen is het sluitstuk.
Zo stil, zo stil - nu kan het sneeuwen
op d'aarde, die, tot slaap bereid,
vergat de heugenis van eeuwen
en niets verwekt in dezen tijd.
Waar zijn uw eerzucht, angst en dromen,
de liefde en haar ijdelheid?
Zaagt gij wel ooit een winter komen,
in doffer deemstering verbeid?
Verwacht niet meer! - gij moet het dulden,
dat alles naar den bodem buigt.
Het bloed, dat eens de harten vulde,
heeft niet de zielsdrift overtuigd.
Verwacht een kind - en die zal stralen
aan Jesse, aan zijn stam en stok.
Wanneer de witte sneeuw wil dalen
legt hij ze voor u, vlok na vlok.
De weg, de waarheid en het leven
zijn van dien sneeuwval geplaveid.
Geen mens kan minder aan hem geven
dan honger naar zijn eeuwigheid.
VII
Pieter Bruegel de Oude ( ° in Breugel of Breda ca. 1525-1530, + in Brussel 1569 ) tekende zijn naam zonder ‘h’ (dus niet als Brueghel). Hij huwde in Antwerpen en woonde er toen. In 1566 heeft hij de ‘Volkstelling te Bethlehem’ geschilderd. Je ziet Maria onderaan in het midden op een bruin ros dat geleid wordt door Jozef. Het doek behoort tot de verzameling van het KMSK van België (Brussel)
***
Gerard Wijdeveld (1905-1997) was een classicus. Hij vertaalde werk van Augustinus, Plato, Dante, Thomas a Kempis en Newman. Hij behoort tot de belangrijkste katholieke dichters van zijn tijd. In zijn lied voor de Advent proef je psalm 25, een psalm die bij de viering van het begin van de Advent hoort. Het vertrouwen in God, de grauwe wereldtijd, het niet gestilde verlangen, de verwachting en het Kind, dat de Heiland zal zijn, Messias, degene die de weg opent van de bevrijding uit het kwade : het zijn de grote Adventsthema’s, samen met de oproep tot het goede, tot verzoening en ommekeer: zet recht mijn dwarse voet.
Ik heb mijn hart tot u geheven,
Heer, al mijn hoop zijt gij.
Ik weet : gij zult mij niet begeven;
mijn Heiland is nabij.
Al ligt de wereld diep verduisterd,
al drukt de grauwe tijd,
mijn hart heeft met geloof geluisterd,
mijn hart heeft zekerheid.
Mijn hart weet dat ons oud verlangen
weldra vervulling vindt.
Het eeuwig licht is reeds ontvangen,
de maagd verwacht haar Kind.
Vergeef, Heer, al mijn slechte daden,
zet recht mijn dwarse voet
en leer mij lopen langs uw paden
mijn Heiland tegemoet.
VIII
‘Madonna bij de fontein’ is een klein schilderwerkje van Jan van Eyck, (19 x 12,5 cm), dat behoort tot de collectie die via een legaat (Florent van Ertborn) toekwam aan het pas opgerichte KMSKA in de 19de eeuw. Het toont de wederzijdse tederheid van moeder en kind tegen een weelderige achtergrond, een doek door engelen vastgehouden in een besloten tuin, teken van maagdelijkheid. De fontein vinden we tekenend ook terug in het Hooglied 4,12-15. Het werk is in 1439 geschilderd.
***
Jan Hendrik Eekhout (Sluis 1900-Amsterdam 1978), behoort tot de protestants-christelijke auteurs. Net als een aantal andere letterkundigen maakte hij tijdens de oorlogsjaren een verkeerde politieke keuze. Te laat heeft hij dat ingezien. Het heeft zijn imago als literator erg beschadigd. De Kerstboodschap is hij na de oorlog trouw gebleven. In volkse stijl verscheen ze nog in de bundel Het goddelijk paard (1958) als Kleine Kerstwijs.
Een ster boven een stal,
en sneeuw en een ijle wind,
en daarbinnen een vrouw, en een kind
dat de wereld genezen zal,
en een man met een vale baard
en een os, en een ezelsbeest
dat vol wijsheid de vrouw toe staart
en het kind – maar het kind het meest.
Een ster diep in uw hart
en liefde, en eeuwigheid,
en daarbuiten een wereld verward
in de strikken van dood en tijd.
Maar eens wordt door ieder herkend
in de zuiv’re midwinternacht
God zelf die de dood van ons wendt
in alleen maar een kind dat lacht.
Terug naar het begin