Martinus werd geboren rond 316 in een Romeins legerkamp in wat vandaag Hongarije is. Zijn vader was officier en had voor zijn zoon eenzelfde carrière in gedachte. Op zijn vijftiende trad Martinus toe tot een cavalerie-eenheid die gelegerd was in Gallië. Hij bekeerde zich tot het christendom en volgde trouw de christelijke leer in aanloop van zijn doopsel. Van zijn soldij behield hij enkel het noodzakelijke, de rest schonk hij weg aan de armen. Het bekendste voorbeeld hiervan is zijn ontmoeting met een bijna naakte bedelaar aan de stadspoort van Amiens. De bedelaar hoopte op een aalmoes, maar kreeg de helft van Martinus’ soldatenmantel. s’Nachts verscheen Christus in een droom, gekleed met de mantel. Hierop liet Martinus zich dopen. Martinus was echter verplicht zijn termijn in het leger uit te dienen. In opdracht van de keizer trok zijn eenheid naar Worms (D) om er de barbaren te bekampen. Martinus wou echter niet deelnemen aan het bloedvergieten, tot woede van de keizer. Hierop stelde hij voor de vijand tegemoet te treden met enkel het kruis als wapen. Alzo geschiede en de barbaren trokken zich zonder bloedvergieten terug. Als dank kreeg Martinus eervol ontslag uit het leger. In 371 boden de inwoners van Tours de vacant gekomen bisschopszetel aan, maar hij verstopte zich op een boerderij. Hij werd echter verraden door de ganzen. Martinus aanvaarde het ambt, maar verbleef met zijn medebroeders buiten de stad in plaats van in het bisschoppelijk paleis. Martinus van Tours was een toonbeeld van eenvoud en behandelde iedereen met respect, waardoor hij zeer geliefd werd. Zijn leven kan omschreven worden als “geen woorden, maar daden”. Op 8 november 397 overleed de heilige Martinus, drie dagen later werd hij begraven in de kathedraal van Tours. Zijn feestdag wordt gevierd met optochten, lampions gemaakt van bieten en (in Duitsland) het slachten van ganzen.