Wanneer we zeggen: “Verlos ons van het kwade”, dan sporen wij ons aan te bedenken dat wij nog niet in dat goede gevestigd zijn waar wij geen enkel kwaad meer te verduren zullen hebben. En deze zin staat als laatste in het gebed des Heren en is zo wijd dat de christen, in welke nood hij ook terecht gekomen is, met dit woord zijn zuchten tot uitdrukking kan brengen, zijn tranen storten, daarmee kan beginnen, daarbij kan verwijlen en hiermee zijn gebed kan beëindigen. Want met deze woorden moet men de werkelijkheid zelf in onze aandacht laten doordringen. Want welke woorden wij ook zeggen, die in het verlangend gemoed van de bidder tevoren gevormd worden om zijn verlangen duidelijk te maken of achteraf overwogen worden om het te verdiepen, dan zeggen wij niets anders dan dat wat in dit gebed des Heren reeds opgesloten ligt, als we het tenminste goed en juist bidden.