Nicolette Boillet was de dochter van een echtpaar dat reeds op leeftijd was en al gedurende langere tijd probeerde kinderen te krijgen. Bij haar geboorte te Corbie (FR) op 13 januari 1381 werd ze vernoemd naar de heilige Nicolaas (6 december) op wiens voorspraak haar moeder alsnog zwanger was geworden. Omstreeks haar zeventiende overleden haar ouders. Nicolette verkocht haar erfenis en verdeelde de opbrengst aan de armen. Ze wilde haar leven in dienst van God stellen dus sloot ze zich eerst aan bij de begijnen en daarna bij de benedictinessen van Corbie. Beide ordes waren echter niet streng genoeg voor haar, dus liet ze zich als kluizenares inmetselen in een cel in de abdijkerk van Corbie. Toen de heilige Franciscus van Assisi (4 oktober) haar in een visioen vroeg de orde van de clarissen te hervormen, besloot Nicolette haar cel te verlaten en naar de paus in Nice te trekken. Die benoemde haar tot algemeen overste van de orde der clarissen en gaf haar de opdracht de in verval geraakte orde terug op het juiste pad te brengen. In dertig jaar tijd stichtte Colette, zoals ze intussen genoemd werd, 17 nieuwe kloosters in Frankrijk, Duitsland en Vlaanderen. Haar orde, de clarissen-coletinen, die gekenmerkt werd door extreme armoede en boetedoening kon op de steun rekenen van Filips de Goede. Op vraag van de hertog van Bourgondië stichtte Colette het klooster Bethlehem te Gent. Het was in dit klooster dat ze stierf op 6 maart 1447 en begraven werd. Toen aartshertog Jozef II in 1782 het klooster sloot, namen de zusters haar gebeente mee naar Poligny, nabij Besançon. Daar is ze gebleven, ook toen de clarissen terugkeerden naar Gent. Wel is haar sluier die ze gekregen had van de paus in Nice mee teruggekomen, deze is thans een erkend Vlaams topstuk. Op 24 mei 1807 werd Coleta van Gent door paus Pius VII heilig verklaard.