Nu ons land al enkele weken gegeseld wordt door het corona-virus, en we ons moeten beperken tot de noodzakelijke (en liefst korte) verplaatsingen, bezoek moet worden uitgesteld, bijeenkomsten worden verdaagd, de liturgie niet kan worden gevierd – ook niet in goede week en met Pasen, het hoogtepunt van het kerkelijk jaar -, voelen we ons in onze vrijheid en ons mens-zijn beknot. En niet geheel ten onrechte …
Vrij zijn, door niets gebonden zijn, het is een wensdroom van velen in onze dagen, ook zonder het corona-virus. Maar dat vrijheidsverlangen is vaak niet meer dan een doekje voor het bloeden om de eigen verslavingen te verbergen. En er zijn er nogal wat op onze dagen. Een vorm van verslaving bedreigt ieder van ons. We kunnen verslaafd zijn aan onze auto, aan televisie, aan internet en gebruik van onze gsm. We worden overstelpt en doordrongen van sensatie, van het geweld van de beeldreclame, van de vedettencultus. Vedetten worden gemaakt, en dat begint al bij onze allerkleinsten: wat anders te zeggen van Kabouter Plop, K3, … Een hele propagandamachine moet ze “verkopen” aan het publiek, aan U en mij … De ophemeling is soms van korte duur, want ze moeten tijdig plaats maken voor anderen zodat de commercie kan blijven werken …
De meimaand biedt ons evenwel een ontwenningskuur aan, met als therapie wat groot en edel is, maar toch zo echt en eenvoudig. De meimaand is de maand van Maria. Ze waas een eenvoudige vrouw. Ze was tevreden met wat het leven bood, al verstond ze het niet altijd. Ze heeft in termen van de vedettencultus geen sensationele dingen gedaan. En toch wordt zij terecht al eeuwen bijzonder in deze maand geëerd. Zij heeft geen sensationele dingen gedaan, maar wél grote dingen. Zij is de moeder van de Heer Jezus geworden. Van haar zei Elisabeth: Zalig die geloofd heeft! Dat is het grootste in het leven van Moeder Maria: dat zij ons de zalige weg van het geloof toont. Haar diepe geloof kenmerkt haar op een bijzondere wijze.
Maria geloofde dat God haar bij name riep. Met de overgave van heel haar persoon – niet wetend waar haar dat brengen zou- ging zij op die roeping in, de onbekende toekomst tegemoet. Ze wist niet waar het woord van God haar brengen zou, maar ze wou er haar leven voor geven. Zo ging zij in het voetspoor van Abraham op weg. God roept en doet een belofte. Dat was voor Abraham genoeg om stam en land te verlaten, het onbekende tegemoet. Voor ons is het een appél, een uitdaging. Dringen wij door tot die kern van het christelijk geloof? Durven wij die therapie aan om los te komen van wat ons al te zeer aan onszelf doet kleven? Dat er een persoonlijke God is ook ieder van ons roept en leidt, en ons daarin toch de vrijheid laat om zelf te beslissen of we ja dan wel neen zeggen? Maria ging ver in haar zelfgave aan God: ze liet Hem niet enkel beschikken over haar geest en hart, maar ook over haar lichaam. Geloven omvatte met andere woorden haar hele leven.
Maria was opgevoed in de godsdienstige wereld van het Oude Testament. Ze was doordrongen van de onaantastbare grootheid en de majesteit van God. Nu begint juist in haar het Nieuwe Testament. Daar is God niét ver weg, maar uiterst nabij in de menselijke hulpeloosheid. In de persoon van Maria voltrekt zich die verandering. Doordrongen van Gods grootheid zal zij moeder worden van Gods Zoon, die als een hulpeloos kind ter wereld komt. Zij zal voor Hem zorgen zoals moeders gewoon zijn dat te doen voor hun kinderen. Met veel toewijding en liefde, in het besef dat het kleine kind uit zichzelf nog niets kan. Door haar kan God mens worden, één van de onzen, net als wij. Wat een vreugde is dat niet? En dat kan maar door dat grote geloof van Maria dat haar dat ja-woord aan God doet uitspreken en uitzingen.
Meimaand, lentemaand, Mariamaand. Een bloem en een kaars bij haar beeld, een oprecht gebed bij haar leven: het brengt wat lente in ons geloofsleven. Het is een zuiveringskuur van eenvoud, echte vrijheid en oprechtheid.
Maria, boven allen uitverkoren,
Tot Moeder van het eeuwig Woord gewijd,
U bidden wij in zware schuld verloren,
Reik ons uw hand die naar de hemel leidt.
(Z.J. 742)
Gunter Maes.