Op een dag trok Franciscus samen met enkele broeders door het dal van Spoleto. Ze kwamen bij een plek waar veel vogels graantjes oppikten. Toen Franciscus hen zag, liep Hij er enthousiast op af en groette ze alsof het mensen waren. ‘Vrede voor jullie’ riep hij. De vogels keken hem aan. Ze vlogen niet weg. Het was alsof de vrede in Franciscus over hen kwam. Toen vroeg hij aan de vogels: ‘Willen jullie soms luisteren naar het woord van God?’ Daarna sprak hij hen toe en besloot met de woorden: 'Broeders vogels, jullie moeten jullie Schepper loven en altijd van Hem houden. Want Hij gaf jullie veren als kleding en vleugels om te vliegen en verder alles wat jullie nodig hebben. Hij gaf jullie vrije, zuivere lucht als verblijfplaats. Jullie zaaien niet en maaien niet. En dat hoeft ook niet. Want zonder dat jullie er iets voor hoeven te doen, beschermt Hij jullie en regelt alles voor jullie.' Toen begonnen de vogels hun hals te rekken, hun vleugels te strekken, hun snavel te openen en naar Franciscus te kijken. Die wandelde tussen hen rond, terwijl hij met zijn pij langs hun kopjes en lijfjes streek. Daarna zegende hij hen en zei dat ze gerust mochten wegvliegen. Dit gebeuren gaf een nieuwe wending aan zijn leven. Vanaf die dag ging hij met alle andere schepselen om als zusters en broeders.