Recept voor 12 parochiepannenkoeken
250 g zelfrijzende bloem uit een pakske,
een halve liter melk uit Doorslaar,
3 eieren uit Eksaarde,
1 zakje vanillesuiker ook uit een pakske en goeie boter uit Moerbeke
Aan de slag: Zeef de bloem met de vanillesuiker. Maak in het midden een kuiltje, breek daarin de eieren. Roer alles door elkaar met een mixer. Schenk er in een straaltje de helft van de melk bij. Roer tot een glad mengsel zonder klontertjes. Klop dan de rest van de melk door het beslag, zodat het lichter wordt. Bak de pannenkoeken in een grote koekenpan, in hete boter of olie.
Bert Schelfaut
DE GESCHIEDENIS VAN DE PANNENKOEK
De eerste vermeldingen van pannenkoeken zijn niet bij ons maar in China en Nepal te vinden. Dit oude recept werd door kruisvaarders mee terug genomen naar Europa in de 12e eeuw. Het hoofdingrediënt was boekweit, een oude graansoort.
Boekweit is een gewas van de arme gronden, de zandgronden. Het verlangt een diep losgemaakte bouwvoor: de penwortel krijgt dan gemakkelijker gelegenheid om te groeien. Maar diep ploegen vraagt veel trekkracht. Vroeger kende men onder landbouwers dan ook goed de betekenis van de spreuk "boekweit wordt verbouwd op paardenzweet".
Het recept voor deze ‘oudere’ vorm van pannenkoeken bestond uit boekweit, water, melk, gesmolten boter en een vleugje bloem. Dit beslag wordt nu nog gebruikt voor Franse ‘crêpes’. Bij ons gebruikt men nu meestal meer bloem en melk voor het recept. Ook worden er eieren aan toegevoegd.
De Romeinen noemde het ‘Alita Docia’, Latijns voor “wat zoetigs”. De basis bestond uit melk, eieren en bloem. Sommige bevatten honing en stukjes fruit, andere kaas en vlees waardoor de pannenkoeken eigenlijk meer weg hadden van een omelet.
Tijdens de middeleeuwen begon de koek steeds meer te lijken op de modernere variant die we allemaal wel kennen. In die tijd werden de koeken gebakken op stenen of gewoon in de haard.
De pannenkoek werd ook steeds vaker gebruikt bij speciale gelegenheden. Hij werd zo populair dat Shakespeare het vier keer vernoemde in twee van zijn stukken: “All’s Well That Ends Well” uit het jaar 1601/1602 en “As You Like It” uit 1599.
In de late middeleeuwen en de moderne Christelijke periode werden pannenkoeken gebakken om eieren op te maken voordat het vasten voor Pasen begon. De vastenperiode begint op Aswoensdag. Vastenavond is de dinsdag voor Aswoensdag; bij ons beter bekend als de laatste dag van het Carnaval. Tot en met middernacht van deze dinsdag werden er dus volop pannenkoeken gegeten.
Wie denkt dat Europeanen de pannenkoek geïntroduceerd hebben in Amerika, zit er naast. Er zijn bewijzen dat de oorspronkelijke bewoners van Amerika, bij ons beter bekend als indianen, hun eigen versie hadden. Deze versie werd “Nokehick” genoemd, vrij vertaald betekent dit “geen koek”. In de vroege Amerikaanse historie werden de “Nokehick” en andere soorten koek, indianenkoek genoemd.
Door de geschiedenis heen zijn er vele verschillende vormen en smaken van de pannenkoek bedacht. In Engeland en Frankrijk staat hij bekend als crêpe. De Schotten noemen het Ulster. Hij lijkt veel op de Amerikaanse Flapjack. Deze vorm wordt meestal geserveerd in kleine stukjes.
In Australië wordt de pannenkoek gegeten als dessert, in Amerika is hij vooral geliefd als ontbijt.
Soms wordt hij in repen gesneden en in of bij de soep gegeten.
De geschiedenis van de pannenkoek blijft niet beperkt tot Europa en Amerika. Er zijn ook varianten in Afrika, Maleisië, de Filipijnen en vele andere landen. Waar je ook heen gaat, er is altijd wel ergens een vrouwke rijk of arm, en die maakt haar panneke warm.
Bert Schelfaut